Jasper Mikkers alias Tymen Trolsky
De bult
Ik heb je uit de modder opgeraapt, als ’n klein / verloren diertje. Je was geschramd en geschaafd, je hoest / was onbedaarlijk, en ook je vleugeltjes waren verwoest: / waarlijk, ellendiger kon je ‘r niet aan toe zijn.
Ik heb toen, om je niet te verontrusten / twee van je soortgenootjes aangehouden, even git- / zwart en verward van haar als jij, en voorzien van bit, / leidsels en zeel, zo zijn we opgetrokken. Ik suste
je voortdurend, terwijl je in ’t karretje lag, / aan niets heb ik schuld, want: niemand zag
die bult op de weg, hij lag volstrekt verhuld / in de schaduw en toch: je hebt me ontzettend gekuld:
als ’n bezetene kwam je uit je karretje gevlogen, / je hebt me geranseld, bespuugd, bespogen!
Uit: Liederen van weemoed, wanhoop en waanzin, Bezige Bij Amsterdam, 1974