De geit
Ik heb met een geit gepraat. / Natgeregend en verlaten, / vastgebonden, moegegraasd, / stond ze in een wei te blaten.
Dat toonloze gemekker was verwant / met mijn verdriet. En ik mekkerde terug, / eerst voor de grap en dan omdat verdriet oneindig is, / één stem heeft, onveranderd blijft, altijd. / Die stem hoorde ik klagen / in een godverlaten geit.
In een geit met semitische gelaat / hoorde ik ’t gekerm van ieder ander leven, / ieder ander kwaad.
Umberto Saba (1883 – 1957), Italiaans
Uit: Poëziekrant september-oktober 1990, vertaling Frans Denissen