Tot Helene
Heleen, uw schoonheid is me als die / Nicese barken van weleer, / die zeilend over geur’ge zee, / voerden de zwerver moe, van veer / naar eigen kusten weer.
De zwerveling van pool tot pool, / Najade, uw lokken en gelaat / brachten weer thuis hem uit de dool, / naar die pracht, die Hellas heet / en die glorie: ’t Capitool.
De agaten lamp geheven zie / ‘k in glanze vensternis geplant / uw beeltenis in stat’ge stand, / o Psyche, uit die dreven die / zijn heilig land.
Edgar Allan Poe (1809 – 1841), (Noord) Amerikaans
vertaling: J.A. Rispens
Uit: Aan een droom vol weelde ontstegen – Gerrit Komrij, Meulenhoff Amsterdam, 1982