De volzin
De schone volzin, die we eens vernamen, / Wordt tot een dieper, zuiverder geluid, / Als door gedachten heen, die tot ons kwamen, / Zijn verre weerklank onze dromen kruidt.
Dan vloeien aandacht en verbeelding samen, / En, zoals in de stilte een vogel fluit, / Slaat over ’t innigste, dat wij beramen, / Het eigen woord opeens de vleugels uit.
Zo is het met de liefde en met leven: / Wanneer aan ’t hart een liefde wordt gegeven / Kennen wij eerst nog haar gestalte niet, –
Maar later, als de jaren zijn gekomen, / Ligt zij voor altijd in ons opgenomen / Als ònze liefde, sterk om òns verdriet.
bron foto: ad.nl
Jan Prins (1876 – 1948)
Uit: Bijeengebrachte gedichten 2, Boucher Den Haag, 1947