‘Waar is je haar?’ sprak Francin en hield zijn redis-pen nr.3 in zijn trillende vingers.
‘Hier,’ zei ik en zette mijn rijwiel tegen de muur, trok de klem van de bagagedrager omhoog en reikte die twee zware vlechten aan. Francin stak de pen achter zijn oor en woog dat dode haar van mij op zijn hand en legde het op het bankje. Daarna wipte hij het handpompje van het frame van mijn fiets.
‘Mijn band is hard genoeg opgepompt,’ zei ik en drukte even professioneel mijn voor- en achterband in.
Maar Francin schroefde het uitstulpsel van het pompje los.
‘Met het pompje is ook niks aan de hand,’ zei ik niet-begrijpend.
En Francin sprong opeens op me af, legde me over zijn knie, trok mijn rok omhoog en ranselde mijn achterwerk met het fietspompje en ik was doodsbenauwd of ik wel schoon ondergoed aanhad en me daar goed had gewassen en of de boel daar wel voldoende afgedicht was. En Francin gaf me ervan langs en de wielrijders knikten voldaan en de drie dames van de stadsverfraaiing keken toe alsof deze wraakoefening door hen besteld was.
En Francin zette me weer op de grond, ik trok mijn rok naar beneden en Francin zag er prachtig uit, zijn neusvleugels trilden net of hij zo-even een span op hol geslagen paarden had getemd.
‘Zo meiske,’ zie hij, ‘en nu beginnen we een nieuw leven.’
Uit: Gekortwiekt, Bright Lights Amsterdam, 2007; vertaling Kees Mercks
bron foto: Wikipedia
Bohumil Hrabal (1914 – 1997, Tsjechisch)