Raadsel van den duur
Toekomst, voorbij, is verleden geworden. / Het nu – een niets, een stip, een overgang – / Is niet te vangen. Wanneer ik het vang / Is ’t al geweest: het bloeit niet, het verdorde.
Mijn leven ging, maar blijft in mij bestaan. / Wat onderscheidt herin’ren van verwachten? / Het felste en diepste dat mijn dagen brachten / Gebeurde ontastbaar, is reeds afgedaan.
En met een heldere verwondering, / Gepaard aan vrees en gruwen, zie ‘k elk uur / -Op komst, voorbij – slechts in mijn geest beklijven.
En als ik mij bezin, voel ‘k tijdloos blijven / Mijn eigen ik, waarin zich alle ding / Uit den tijd loswikkelt tot eeuwigen duur.
bron foto: wikipedia.org
Victor E. van Vriesland (1892 – 1974)
Uit: Drievoudig verweer, Querido Amsterdam, 1949