foto: Vincent Mentzel; bron foto: nrc.nl
De onmacht van het woord! Dichters lijden daar fel onder. Onmacht tegenover al die onuitsprekelijke dingen: de mystieke ervaring, de schoonheid van hun lief, de zelfgenoegzaamheid van de dingen, de seksuele verrukingen, de dood.
Wie wat vindt heeft slecht gezocht
Wie nog op poëzie wacht? Jij niet, / jij wacht op de dag dat het echt / terugkomt, dat wat je zocht naast je / zal liggen en zuchten en kreunen, / leven, dat er godverdomme eindelijk / eens geen woord poëzie uitkomt.
Dacht je nog aan de terugkeer van / white horse, schemer en beddegeur?
‘Je was tenslotte nog jong en vol / melancholie, buiten regende het even / zeer als in je hart.’ (Gedicht)
‘Langs de trap omhoog ruiste het / zijige duister van dijen en kruis.’ (Gedicht)
‘De borsten hingen als grote verdrietige / druppels aan haar lijf.’ (Gedicht)
Ach ach, dat hoef je toch nooit meer / te lezen. Nee, wie nog op poëzie wacht,
hij vindt iets, iets wits naast zijn bed, / een zakdoekje, een vlinderlicht broekje, / lieve vergeetsels. Weg, weg betekent het, / de trap af. De vinder, hij kijkt naar / de vondst aan zijn voet en hij voelt, / ja hij voelt nu het grote gevoel: / het leven! dit is het leven! Dit is
Uit: Wie wat vindt heeft slecht gezocht – Rutger Kopland, Van Oorschot Amsterdam, 1972
De woorden van het gedicht verwijzen eindeloos door naar andere woorden en andere gedichten. Daaraan ontlenen zij hun bijzondere kracht; zij zijn ingeschakeld in een doorlopend proces van zingeving, interpretatie en tegenspraak. Maar doordat ze nergens verankerd zijn in een vast punt, doordat er geen ‘onbewogen beweger’ is, verschijnen ze soms ook als gratuit, als een spel met zeepbellen, als spiegels die spiegelen zoals spiegels.
bron: De dichter is een koe – Hugo Brems, Arbeiderspers Amsterdam, 1991