In dit korte verhaal van schrijver J.Bernlef (1937-2012) volgen we een getrouwde vrouw waarvan de kinderen het huis uit zijn. Ze besluit een kamer te huren, zonder medeweten van haar man. Daar geeft ze zich over aan haar wensen en behoeften. In dit geval het verzamelen van spullen gekocht in tweedehands-winkels en zich hullen in kleding die ze anders nooit zou dragen. Ze neemt een nieuwe identiteit aan en mengt zich in haar nieuwe hoedanigheid onder de mensen. Ze bezoekt een café en dan volgt dit fragment:
De man in het witte overhemd herhaalde haar bestelling en voegde eraan toe: I don’t like the music of the youngsters. But these violins are nice.
Ze knikte heftig. Yes, they are very nice indeed, zei ze.
De ober had een dun schijfje citroen over de rand van het glas geschoven, een plastic staafje met een rondje aan het uiteinde rustte schuin in het borrelende water. Ze keek rond. De man met de scheiding en de orderportefeuille had het café verlaten zonder dat ze het had gemerkt.
De violen op de radio hadden nu gezelschap gekregen van een klarinet. Ze herkende de muziek als iets van Mozart. Het was prettige muziek, Mozart. Laatst was ze naar een film geweest over Mozart waarin hij werd voorgesteld als een losbol die alleen maar achter de meisjes aanzat. Daar viel in ieder geval niets van te horen. Mozart was al lang dood. In de film werd hij vanaf een kar bij druilerig weer in een diepe modderkuil gegooid. Ze geloofde niet dat zo iemand zo aan zijn einde was gekomen. Dat was natuurlijk alleen voor het effect gedaan. Zodat de muziek je nog meer zou doen. Ze nam een voorzichtig slokje van de gin-tonic.
uit: een eigen kamer; uit: Doorgaande reizigers – J. Bernlef, Querido Amsterdam, 1990