Een Japanse filmregisseur (Ozu) van de oude stempel uit een geheel andere cultuur en het modernisme van Wes Anderson (USA). Verschillen en overeenkomsten samengebracht in dit visuele essay.
20-ste en 21-ste eeuws
Thomas Rosenboom: de ontdekking van een mierenhoop
Hij raapte een stok op en met het schepnet in de andere hand schreed hij voorwaarts, beschroomd, zonder zijn ogen nog af te laten van de mierenhoop. Op een platte steen bleef hij stilstaan, vlak voor het nest dat van hier af met de eik op een lijn lag. Kleine spatjes zonlicht besproeiden de wollige, heuphoge verhevenheid waarin hij uit alle macht de wemel van talloze mieren trachtte te ontdekken, maar de aardhoop scheen ontvolkt. Reeds liet hij stok en schepnet beduusd wat zakken toen hij, heel geleidelijk aan en niet door zijn ogen nog meer in te spannen maar enkel door te blijven kijken, als naar een sterrenhemel, een nerveus beweeg ging ontwaren op het oppervlak van naalden en twijgjes, een krioelende schaduw die echter steeds tastbaarder werd en allengs ook tot de substantie van de aardhoop zelf scheen te gaan behoren; de duizenden mieren, in hun volstrekt ernstige wanorde, leken wel een onscheidelijk bestanddeel te zijn van hun eigen bouwwerk, ze maakten er deel van uit als luchtbellen van kokend water.
Uit: Het zoute water, verscheen in De Revisor, nummer 1, 1989
bron foto: wikipedia.org
Thomas Rosenboom (1956, Doetinchem)
Roberto Juarroz: tiende reeks, 44
Tiende reeks, 44
weer voor Laura, in toenadering
Ik draai me naar jou om, / in bed of in het leven, / en ik ontdek dat je onmogelijk bent.
Dan keer ik me naar mezelf / en vind precies hetzelfde.
Vandaar dat wij, / ook al houden we van het mogelijke, / het op een dag in een doos stoppen / zodat het geen hindernis meer is voor het onmogelijke, / waar we niet buiten kunnen om samen door te gaan.
Uit: Poëzie is een gebaar, Novib Poetry International Den Haag, Rotterdam, 1995; vertaling Mariolein Sabarte-Belacortu
bron foto: scoopnest.com
Roberto Juarroz (1925-1995, Coronel Dorrego, Argentinië)
Gerbrandy: kom je
Kom je
kom je / waar kom je / van ga je zo
open? Kijk je een blauw? / Klop je een kamertje? / Loop je een soepel stel benen?
Fluister een tongende schutting van muitende / tanden je buit is een zengende bries / in de wijnstok.
(a voice comes to one in the dark)
Uit: Drievuldig feilloos vals, Meulenhoff Amsterdam, 2005
bron foto: still uit een Noorderlicht YouTube-video
Piet Gerbrandy (1958, Den Haag)
Panamarenko: onbeweeglijke vliegmachines doen verlangen naar vliegen
Panamarenko (1940, Antwerpen, België) is beeldhouwer en het meest bekend vanwege zijn vliegmachines (assemblages die het vliegen verbeelden). Vliegen gaat over beweeglijkheid en dynamiek. Dat doen de vliegmachines van Panamarenko niet: ze zijn onbeweeglijk.
De machines doen vliegen vermoeden. Er zijn vleugels, mechanieken, aandrijving, maar er is geen loskomen, opstijgen of zweven.
De sculpturen zijn heuse vliegconstructies. Alleen, ze functioneren niet op een technologische manier. Het zijn geen machines en ze zijn ook niet zo bedoeld. De broosheid van hun constructie lijkt veeleer de broosheid van een gedachteconstructie gestalte te geven. Anders gezegd, ze lijken er te zijn om ideeën op te wekken over wat vliegen zou kunnen zijn.
Zo bezien zijn Panamarenko’s bouwsels echt en bedenksel tegelijk, tastbare verbeeldingen. Als ze al kunnen zweven (hijzelf houdt met de mogelijkheid ten zeerste rekening), dan toch voornamelijk tussen droom en werkelijkheid. Vliegen bestaat, voor mensen, voornamelijk in de geest.
(..)
Vrijwel altijd stijgen Panamarenko’s voertuigen op in dezelfde ruimte die ze in ons creëren. Daar vliegen ze rond met hun beweeglijke onbeweeglijkheid, als een wonderschone verbeelding van een verlangen. Niet zozeer een verlangen om te vliegen, maar een verlangen dat een verlangen naar vliegen wil blijven.
Uit: De blauwe gitaar – Anna Tilroe, Querido Amsterdam, 1992; over Panamarenko
Szymborska: allegro ma non troppo
bron foto: vroegevogels.bnnvara.nl
Allegro ma non troppo
Leven – zeg ik – je bent mooi, / je had niet rijker kunnen zijn, / niet mieriger of meer bemereld, / niet kikkeriger of pittiger.
Ik probeer het leven te bevallen, / het te vleien, weten wat het wil. / Altijd groet ik het als eerste, / trek daarbij een nederig gezicht.
Ik kom van links of kom van rechts, / loop het altijd voor de voeten, / in vervoering stijg ik op, / in bewondering val ik neer.
Wat bosrijk is die bes, / wat brommerig die vlieg – / ik had het nooit geloofd, / als ik niet zelf geboren was.
Leven – zeg ik – ik weet niets / waar ik jou mee vergelijken kan. / Niemand maakt zo’n dennenappel, / geen betere, geen slechtere.
Ik prijs je gulheid en precisie, / je zwier en vindingrijkheid, / en verder nog, en sterker nog, / je toverkunst en toverkracht.
Ik hoop maar dat ik je niet kwets, / je woede of drift ontketen. / Meer dan honderdduizend jaar al / doe ik mijn best voor jou en lach.
Ik trek het leven aan een blaadje: / Is het blijven staan? Ben ik gehoord? / Heeft het eventjes, één keertje maar, / vergeten waar het heen wil gaan?
Uit: Elk geval, Meulenhoff Amsterdam, 1972; vertaling Gerard Rasch
Wislawa Szymborska (1923-2012, Bnin, Polen)
Sjuul Deckwitz: zij huilt, zij lacht
Zij huilt, zij lacht
Zij had twee liefdes en heeft hen verloren. / Vlak na elkaar. / Zij schreide zich onmachtig, / blondeerde heur haar, / sloop, vol doodsgedachten, / langs kleine, louche grachten. / Clara! Emilie? / Zwijgen was haar evenknie.
Zie haar nu lachen naar Evelien – / Nog twee jaar. Dàn zal de gracht / haar schreien weer zien.
Uit: Niet wachten op ontspanning, De Bonte Was Amsterdam, 1985
bron foto: vrouwennuvoorlater.nl
Sjuul Deckwitz (1952)
Hans Vlek: na een dag hard werken
Na een dag hard werken
Van 8 tot 5 ben ik in ruim twee / in touw met het lossen van zwavel / het schip moet voor donker nog weg
zachte pijn nestelt zich tussen de / schouderbladen – in de ooghoeken / een wat scherpere maar dat is / even wennen
hijs na hijs – onderuit / jonges! roept steeds de meester – / verdwijnt aan een kabel de hemel in / de lucht klinkt beter
zuurkool vult mijn neusgat / als ik tegen zessen thuiskom / de krant laat ik toegevouwen liggen / mijn interesse voor Heinrich Heine / blijkt nihil mijn eetlust
gelukkig uitmuntend
Uit: Zwart op wit, Querido Amsterdam, 1970
bron foto: tzuminfo.nl
Hans Vlek (1947-2016, Amsterdam)
Rubem Fonseca: ‘een schrijver is geen banketbakker noch een pedagoog’
‘Heeft een schrijver goedheid nodig?’ vroeg Amanda. ‘Wat is dat weer voor een idioot geklets?’ viel Luiza haar in de rede, en Amanda vertelde dat ik haar aan het uitleggen was aan welke vereisten zij diende te voldoen om schrijfster te worden. ‘Recepten voor oven en fornuis?’ vroeg Luiza. Ik antwoordde dat volgens sommige auteurs literatuur aangenaam en versterkend dient te zijn, dat wil zeggen: voldoende zoet en smakelijk om bij fijnproevers in de smaak te vallen en de lezer moreel en geestelijk te verfijnen, maar dat de auteur geen banketbakker noch een pedagoog was; goede schrijvers, zoals De Sade, vulden hart en hoofd van de mensen met angst en afgrijzen, omdat het leven nu eenmaal zo was: vol angst en afgrijzen.
Uit: In mijn door lust verdorven leven heb ik slechts liefde voor de sigaar behouden, Wereldbibliotheek Amsterdam, 1999
Rubem Fonseca (1925, Juiz de Fora, Brazilië)
Bernlef: horloge
bron foto: gewoonvoorhem.nl
Horloge
Ik zat op de huisbank van een Zuid-Afrikaan / toen jou alles afgenomen werd / verder was ik nooit van je vandaan
Terwijl mijn gastheer krakend koersen controleerde / en zijn dikke dochter zocht naar gave popmuziek / wat zag jij toen, in je laatste val?
Dit gedicht even duidelijk als de dood / een open boek, een afgesloten hoofdstuk / woorden weggevloeid in aarde, als water
Voor jou werd het nooit meer later / op je horloge dat ik nu verder draag / de tijd door die voor jou noch mij bestaat.
Uit: Aambeeld, Querido Amsterdam, 1998
J. Bernlef (1937-2012, Sint Pancras)