Poesjkin: elegie

Elegie

De uitgedoofde vreugd der wilde jaren / Blijft als een doffe roes mijn hart bezwaren. / De droefheid om ’t verleden zal als wijn / Bij ’t ouder worden des te sterker zijn. / Mijn pad is uitzichtloos. Gezwoeg en lijden / Zal mij de woeste toekomstzee bereiden.

Maar, vriend, voor sterven is het nog geen tijd; / Leven wil ik, opdat ik denk en lijd; / Ik weet dat tussen droefheid, angst en zorgen / Soms een moment van vreugde ligt verborgen, / Waarin ik weer van harmonie geniet / Of tranen om een mooie vondst vergiet, / Misschien – aan ’t einde van mijn droevig leven – / Zal Liefde mij een laatste glimlach geven.

1830

poesjkin

Alexander Poesjkin (1799 – 1837), geboren in Moskou als kind van een oude adellijke familie. Had Abessijnse wortels (zijn overgrootvader). Werd in 1811 leerling van het Tsarkoje Selo lyceum en kreeg in 1817 een baan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In 1820 verscheen Roeslan en Ljoedmila, een verhalend gedicht, dat hem op slag beroemd maakte. Werd in 1824 ontslagen omdat hij atheïst zou zijn. Verbannen naar het landgoed van zijn moeder in het gouvernement Pskov. Voltooide in 1830 Jevgeni Onegin, zijn grote roman in verzen, waarmee hij in Rusland (en ver daarbuiten) onsterfelijk werd. Nog altijd wordt deze roman gelezen en opgevoerd. In 1837 komt hij om het leven bij een duel om zijn vrouw.

Poesjkin is met Tsjechov één van de allergrootste Russische dichters/schrijvers.