Nabokov’s intermezzo

De volgende passage is niet voor de gewone lezer, maar voor die bepaalde idioot die bij een krach een vermogen heeft verloren en daarom denkt mij te begrijpen.

Mijn oude ruzie (sinds 1917) met de Sovjet-dictatuur staat geheel los van elke eigendomskwestie. Mijn verachting voor de emigré die ‘de Roden haat’ omdat ze zijn geld en grond hebben ‘gestolen’, is totaal. De nostalgie die ik al jaren heb gekoesterd is een overontwikkeld gevoel van een verloren jeugd, geen verdriet om verloren bankbiljetten.

En ten slotte, ik behoud me het recht voor te verlangen naar een natuurlijk leefmilieu:

Onder de luchten / Van mijn Amerika te zuchten / Naar die éne plek in Rusland.

De gewone lezer kan nu weer verder gaan.

uit: geheugen, spreek, een autobiografisch herzien – Vladimir Nabokov, Bezige Bij Amsterdam, 2001; vertaling Rien Verhoef

nabokov; pinterest.comVlindervleugels getekend door Vladimir Nabokov; bron beeld: pinterest.com

Gerrit Kouwenaar Dicht de Dag

een voorjaar

Eindelijk voorjaar, juichte de vlier in de bloei / van zijn leven nadat zijn verkankerde stamvader / die winteravond in stilte verast was

omhoog kijkend door zijn meelevende uitwas / zag hij zijn bestaansgrond de hemel aanraken / met onwennige tuilen, bleek als zijn merg

hij bloeide wat hij ontgroeid was, aan duivelsbrood / had hij geen boodschap, kindersneeuw gaf hem voorsmaak / van engelkruid manna bloedmarmelade

’s avonds bij maanlicht omlaagziend zag hij vertederd / hoe achter zijn dunne luizige nakroost de wit / beschimmelde klompvoet zijns vaders, totaal / des geestes, er blijvend geweest was –

uit: vallende stilte, Bezige Bij Amsterdam, 2008

gerrit kouwenaar; enframing.nlbron beeld: enframing.nl

Gerrit Kouwenaar (1923-2014, Amsterdam)

Marga Kool Dicht de Dag

Anders

Er hangt de laatste tijd / langer een waas over de landen / steeds vroeger / worden bossen blauw

de laatste takken breek je / minder graag / en minder gauw

dat wat de handen doen / smaakt bitterzoet / in de verleden tijd / vervoegen zich de dromen

de laatste bloesem / heeft de kleur van tederheid / en in je lijf stolt het verlangen / tot vruchtbegin / van eenzaamheid

de laatste jaren ruikt / de lente anders: / minder belofte / en meer spijt

uit: hoogspanning. Nederlandse en Drentse gedichten, stichting Het Drentse Boek, Zuidwolde 1987

marga kool; rtvdrente.nlbron beeld: rtvdrenthe.nl

Marga Kool (1949, Beekbergen)

A.L. Snijders over geluk

Het is corona-tijd als A.L. Snijders (1937-2021) schrijft over zijn situatie (anderhalve meter en niet uit huis gaan indien niet strikt noodzakelijk). In zijn geval gaat het over de buurman en geluk.

Ik vraag me af wat de buurman en ik dit jaar op eigen kracht kunnen bespreken. Ik heb gisteren toevallig een uitspraak van Santayana over geluk gelezen. Ik had nooit van Santayana gehoord, maar kon hem natuurlijk binnen tien seconden vinden op internet. George Santayana, geboren Jorge Agustin Nicolas Ruiz de Santayana y Borras, een Spaans-Amerikaanse schrijver, dichter en filosoof (1863-1952). Hij schrijft:

Geluk is de enige wettiging van het leven; waar geluk afwezig is, blijft het bestaan een idioot en jammerlijk experiment.

De volgende dag komt de buurman weer langs het huis lopen voor zijn post. Hij blijkt niet alleen te weten wie Santayana was, hij weet ook dat deze filosoof dat niet zelf bedacht heeft, het is een uitspraak van Aristoteles.

We kiezen voor het geluk omwille van het geluk zelf, en nooit met het oog op een verder doel.; terwijl we voor eer, genot en intellect kiezen omdat we geloven dat we daardoor gelukkig gemaakt zullen worden.

Ik ben sprakeloos dat mijn buurman dit uit zijn hoofd weet. Als het land inderdaad een jaar op slot blijft, wordt het een moeilijke tijd, ik zal het moeten opnemen tegen een echte filosoof.

uit: tat tvam asi, afdh Doetinchem, 2021

snijders; volkskrant.nl

bron beeld: volkskrant.nl

Papieren vaderland voor de ontheemden

Ben aan het einde van het eerste deel van Papyrus, de geschiedenis van de wereld in boeken, geschreven door Irene Vallejo. Het ging over de bibliotheek van Alexandrië en de wens van Alexander de Grote om boeken en de daarin beschreven kennis bijeen te brengen. Het gaat ook over de kracht van de verbeelding en de troost die boeken bieden. Over meer dan dat: het belang van boeken, vertalingen en de bibliotheek.

Boeken helpen ons om grote historische rampen en de kleine tragedies van ons bestaan te overleven. Zoals John Cheever, een andere onderzoeker van duistere zones, schreef: Literatuur is het enige geweten dat we bezitten… Literatuur was de redding van veroordeelden, heeft minnaars geïnspireerd en de weg gewezen, heeft wanhoop weten te overwinnen, en kan misschien in dit geval de wereld redden.

En dan komt de persoonlijke ontboezeming van de schrijfster: ze werd als kind gepest.

Veel mensen idealiseren hun kindertijd, maken er het overgewaardeerde terrein van de verloren onschuld van. Ik heb geen enkele herinnering aan die zogenaamde onschuld van de andere kinderen. Mijn kindertijd is een vreemde mengelmoes van begeerte en angst, van zwakte en weerstand, van duistere dagen en euforische vrolijkheid. De spelletjes, de nieuwsgierigheid, de eerste vriendinnen, de onvoorwaardelijke liefde van mijn ouders. En de dagelijkse vernedering. Ik weet niet hoe die twee delen van mijn ervaring bij elkaar passen. Mijn geheugen heeft ze los van elkaar opgeslagen.

De pesterijen hebben haar gevormd en haar in de richting van de boeken gedreven. Zij boden ontsnapping:

Mijn geval staat niet op zichzelf. Gewelddadigheid onder kinderen, onder pubers, kan alle ruimte krijgen omdat men zich beschermd weet door een muur van stilte. Jarenlang troostte ik me met de gedachte dat ik niet de klikspaan van de klas was geweest, de flapuit, de lafaard. Dat ik niet zo laag was gezonken. Uit slecht begrepen eigenwaarde, uit schaamte, had ik me gevoegd naar de norm: sommige dingen vertel je niet. Schrijfster willen worden is een late vorm van verzet tegen die wet. De diepere grond van schrijven is vaak duister. Wat men niet vertelt zijn juist de dingen die verteld moeten worden. Dat is mijn duisternis. Dit boek komt eruit voort, misschien wel alles wat ik schrijf.

Sinds Alexandrië is de bibliotheek niet meer uit ons leven weg te denken. De rol die de bieb speelt verandert in onze tijd onder invloed van digitalisering. Maar als bron van kennis en als bron van die andere wereld, die van de verbeelding, blijft ze van onschatbare waarde.

Vergetelheid, nagelaten woorden die verdwijnen, chauvinisme en taalgrenzen – dat alles is normaal. Dankzij Alexandrië zijn we uiterst zeldzaam geworden: vertalers, kosmopolieten, mensen met een goed geheugen. De grote bibliotheek fascineert me – mij, het kleine meisje dat in Zaragoza werd gepest op school – omdat die een papieren vaderland had verzonnen voor de ontheemden uit alle tijden.

uit: papyrus, een geschiedenis van de wereld in boeken, Meulenhoff Amsterdam, 2021; vertaling Adri Boon

irene vallejo; telva.combron beeld: telva.com

Irene Vallejo (1979, Zaragoza, Sp)

Literatuur en paadjes: wandelen door herinneringen

paadje dat tot niets leidt; nrc.nl

Een paadje in het landschap dat tot (schijnbaar) niets leidt; bron beeld: nrc.nl

De Deense Dorthe Nors (1970) vertelt in Langs de kustlijn over haar fascinatie: het land waarin ze opgroeide, het landschap, de herinneringen en de boeken die ze las. In de volgende fragmenten gaat het over haar twee liefdes: literatuur en paadjes.

Het pad begon waar het gras bewoog. Zomer na zomer. Met de zolen en de hoeven en het gewicht werd de handeling herhaald, die de bosbessenstruiken ten slotte herkenden en waarvoor ze bogen, schrijft Kerstin Ekman. Een netwerk van paadjes, aderen, bloedvaten van de herinnering…

Ooit heb ik dit citaat uit mijn hoofd geleerd. Het verenigde twee passies van mij: literatuur en paadjes. Aan het eind van een pad vond je altijd wel iets. Een pad liep daar niet voor niets. Iemand had daar iets gewild, en dat willen was een ets. Soms wachtte je een huisje, een fjord, een bloeiende boom, of een zee aan het einde van het pad. Soms liep het pad op niets uit, maar niets was ook iets. Je kon blijven staan om ernaar te kijken. Of erbij gaan zitten, nadenken of jezelf naar een andere plek te dromen. Ik heb een voorliefde voor weggetjes waar haast niemand komt, maar de paadjes op de Bulbjerg worden druk belopen. De toeristen rennen als eeuwig hamsterende muizen over het bryozokalksteen.

(..)

Ja, ik geef de voorkeur aan levende sporen, die zo met het landschap in gesprek zijn. Bloedvaten van de herinnering, Kerstin Ekman schrijft verder: Meegvoerd worden. Meebewegen met het langzaam pulserende water en toch stil zijn. Als waterplanten in een beekje, als grof hoornblad en waterlobelia.

Deze eeuwige, vruchtbare, met angst beladen stroom in ons. Deze fundamentele vraag: wil je herinneren of vergeten? Hoe dan ook groeit er iets. Een paadje, een litteken in de geest, een verdriet waar je geen greep op krijgt omdat het een ander toebehoort. Alles wat je alleen moet dragen. Alles wat je niet onder woorden kan brengen. Jouw verhaal komt in flitsen of als een rimpeling op het oppervlak om dan weer weg te zakken. Jouw herinneringen willen jou en willen jou niet. Jouw verhaal is het verhaal dat je met anderen deelt en waar je mee moet leven, je wordt meegevoerd, of je het wilt of niet. Je wordt bewogen, verplaatst, gedwongen al deze sporen te volgen, naar het licht, naar de duisternis, naar het niets.

Even verderop in het verhaal, citeert Nors het gesprek dat ze had met de Noorse schrijfster en neuropsychologe Ylva Østby. Zij deed onderzoek naar de bloedvaten van de herinnering, de paadjes in het landschap.

De paden in het landschap zijn een product van de herinnering, dat we maken samen met het landschap en anderen die daarin hebben gelopen en lopen. (..) Het landschap bevat nog steeds sporen van de ervaringen die individuele mensen erin hadden. (..) De herinneringen aan een bepaald landschap worden opgeslagen in een netwerk, dat verbindingen legt met alle associaties die je had toen je voor de eerste keer in het landschap stond. Als je er weer in staat, worden die geactiveerd. (..) Het landschap is een archief van herinneringen.

uit: langs de kustlijn, Podium Amsterdam, 2022

Cueco: reizen en het landschap

cueco, henri; michellunardelli.combron beeld: michellunardelli.com

Henri Cueco (1929-2017) was de Franse schilder, essayist en schrijver die kunstenaar en tuinman met elkaar in gesprek bracht. In Gesprekken met mijn tuinman gaat het gesprek over bijvoorbeeld: schoonheid, natuur, kunst, maar ook over reizen en het landschap.

Wolken zijn net als golven maar dan afwisselender, en regen is goed voor de planten… Hoewel, het is overal hetzelfde: als je ergens geboren bent, vind je het daar het best. Denk je niet dat de eskimo’s die het hele jaar door op het ijs en in het donker leven, zouden maken dat ze wegkwamen, als ze er niet geboren waren? Als je op reis gaat, zie je iets van de wereld, maar ben je blij als je weer thuis bent. Je kunt het meer waarderen. Eigenlijk kun je beter thuis blijven, en het is ook minder duur.

Tel je zegeningen, tuinman. Even later voegt de tuinman er dit nog aan toe:

We hebben het eigenlijk best goed, daarboven in ons flatje. Je hebt een mooi uitzicht. ’s Avonds is het na het eten naar bed, ’s ochtends ben ik voor dag en dauw op. Ik drink mijn kopje thee en zie de zon opkomen. Ik wacht hem op op het balkon. Hij komt op boven het dal. Het is er vaak nevelig. Jij noemt dat een landschap. Maar een landschap is iets wat niet beweegt, waar je voor stopt om naar te kijken. Voor mij moet het bewegen, er moet iets gebeuren, anders kijk ik niet. Er gebeurt trouwens altijd wel wat als je goed kijkt. Ik vind het heerlijk om de zon te zien opkomen en de nevels te zien wegtrekken. Ik kan er eindeloos naar kijken, het is mooier dan een film. Het is echt. Je moet wel kúnnen kijken. Je moet wachten. De schoonzoon wil weten waar ik toch naar kijk. Ik weet het niet, zeg ik tegen hem. En dat is waar, ik weet niet precies waar ik naar kijk. Maar omdat ik het hem wilde uitleggen, heb ik erover nagedacht waar ik toch naar kijk terwijl ik mijn thee drink. Ik kijk naar het verstrijken van de tijd.

uit: gesprekken met mijn tuinman, Oevers Zaandam, 2021

Duitsland investeert meer in meester-gezel

sietse van der hoek; chris houts; singeluitgeverijen.nlfoto: Chris van Houts; bron beeld: singeluitgeverijen.nl

Journalist en schrijver Sietse van der Hoek (1943) hield zich in Alles Klar bezig met de verschillen en overeenkomsten tussen Duitsland en Nederland. Eén van die verschillen is de manier waarop Duitsers elkaar opleiden in het ambacht. Sinds de Middeleeuwen bestaan er duidelijke vormen van hiërachische structuren die uitmonden in meester-gezelrelaties.

Een eigentijdse uitkomst van deze vorm van beroepsbegeleidend leren is dat laagopgeleide kinderen van migranten in Duitsland veel beter dan in Nederland een weg vinden in het bedrijfsleven. Hun minder goede beheersing van de vreemde taal is in de op praktische en technische vaardigheden toegespitste scholing voor de Duitse maakindustrie veel minder een obstakel dan die is in de beroepsopleidingen voor de kennis- en dienstverleningseconomie van Nederland, die hoge eisen stelt aan sociale taalvaardigheden.

Anke Brockmöller van de Rijksuniversiteit Groningen deed onderzoek naar de meester-gezel-verhouding.

Het kind leert van de ouder. De leerling-schilder leert in het atelier van meester Rembrandt, de co-assistent leert bij de ervaren chirurg in de operatiekamer, in mijn keuken leerde de Turkse neef bij de Gaskoning. Letterlijk kijken ze op de handen van de meester de kunst van het vak af.

Maar ook op werkgebieden met voornamenlijk hoofdarbeid, management bijvoorbeeld, is de meester-gezel methodiek van leren toepasbaar, meent Brockmöller. Het principe is dat je iemand niet vertelt wat en hoe hij iets moet doen, maar dat hij het kan zien. Leren door te observeren: hoe je een gesprek voert, problemen oplost door tactisch te handelen, hoe je door je houding anderen motiveert. Impliciete kennisoverdracht spreekt andere hersengebieden aan, wat een oplossing kan zijn voor leerlingen met weinig cognitieve aanleg.

(..)

De meester traint de gezel, zodat die past in de mal van de traditie van de betreffende organisatie. Het systeem functioneert goed bij ambachten waar het niet direct noodzakelijk is voortdurend te innoveren. En in het zogeheten Rijnlandse model. Anders dan in de Angelsaksisch georiënteerde economie, waarin de geldstromen centraal staan en winstcijfers op de korte termijn, gaat het in het Duitse bedrijfsleven, met een relatief groot bestanddeel familiebedrijven, meer om de lange termijn en om de bijdrage die het bedrijf levert aan de samenleving. Er is meer ruimte om tijd, geld en moeite te investeren in meester-gezelrelaties.

uit: Aller klar – Sietse van der Hoek, Balans Amsterdam, 2016

Paustovski is bezig aan ‘de gouden draad’

Enige tijd geleden is het dat ik aandacht besteedde aan het herinnerd schrijven van Konstantin Paustovski (1882-1968). Ik las De muziek van de herfst, een bundel verzamelde verhalen. Het verhaal, waaruit ik bijgaand citeer,  heet: De gouden draad.

Константин Паустовскийbron beeld: rbth.com

Hitte. Donkerblauwe, sombere bergen. Ontstoken, malaria-achtige zonsondergangen. Ik lees veel. Ben bezig aan ‘De gouden draad’.

uit het dagboek: Zomer 1922, Soechoem.

(..)

Brodski en ik zwierven dagenlang door Moskou, langs kroegen met luid rinkelende theeketels en langs bouwvallige sloppen, luisterend naar het knerpen van de ijzers van de arrensleeën en kijkend naar de op groenige diamanten lijkende decembersterren en de wattige sneeuwvlokken die neerdaalden op de kroonlijsten van de herenhuizen in empirestijl.

Achter de vensters brandden de kerstbomen en klonken oude melodieën van Mozart, Tsjaikovski en Chopin, terwijl de belletjes aan het bont met bloemen beschilderde haam van de drie paarden bespannen vooruitstuivende sleeën vrolijk klinken.

Het was al Kerstmis.

Brodski had het met mij over zijn waanidee van een groot westers imperium die na de oorlog ontluiken zou en waar Parijs de hoofdstad van zou zijn. Dit imperium zal een renaissance zonder weerga voortbrengen, waarin verfijnd intellect de gouden draad weeft, een imperium van levensdrift en vreugde.

Als een visionair had hij het over een Parijs – la ville mondiale, bezwangerd met ideeën en kleuren van alle landen en alle tijdperken.

De praktijk van de Eerste Wereldoorlog en de revolutie, waarin Rusland zich bevond, en waarvan Paustovski deel uit maakt, is weerbarstiger, getuige het volgende:

Hier, in deze koude eenzaamheid, luisterde ik voor het eerst in twee jaar aandachtig naar mijzelf. Maar er klonk geen innerlijke stem. In de eindeloze leegte van mijn ziel huisde vermoeidheid en zwierven ingeprente, verwelkte waarheden rond.

De tijd waarin ik intens van het leven genoot, het aandachtig bestudeerde en een onuitputtelijke levenshonger had, was opeens spoorloos verdwenen, met achterlating van een zeurende pijn in mijn ziel, als van een kleine brandwond. Heel de grilligheid van het leven met zijn voortdurend van kleur veranderende omwentelingen, zijn gevechten en zijn verwarde en verscheurde bestaan ging aan mij voorbij zonder dat het mij raakte, als een snelle schaduw op een vensterraam.

Soms zat ik ’s nachts in de grenenhouten kamer te luisteren naar het ruisen van de wind en werd dan overvallen door een brandende pijn in mijn ziel, alsof er kokend water over werd gegoten. Het was pijn maar tegelijk ook schaamte dat ik als een luie slaaf mijn talent begraven had, mijn schepen achter mij verbrand had, Parijs en verfijnde literatuur vergeten had, ongenuanceerd, verruwd en onverschillig geworden was en het bijzondere van wat er gaande was, niet ingezien en aanvaard had.

Het lukte mij niet, hoezeer ik er ook naar streefde, om opnieuw binnen te treden in de wereld van briljante, verfijnde denkbeelden en stemmingen en de Parijse zomerse morgenstond te herbeleven waarin saffranen zonnestralen mijn nog net met de nachtelijke koelte van de Jardin du Luxembourg gevulde kamer hulden in omfloerst, glanzend licht. Steeds vaker betrapte ik mij op een in mijzelf afschuw verwekkend gevoel van onverschilligheid. De namen van Hamsun, Degas en Gaugin werden kille en holle resonanties van een overbodig geworden archaïsch tijdperk.

uit: de muziek van de herfst, Van Oorschot Amsterdam, 2020; vertaling Wim Hartog

Dorresteijn dwaalt af in de natuur

dorrestijn; trouw.nlHans Dorrestijn vertelt beeldend en met humor; bron beeld: trouw.nl

Typisch voor Hans Dorrestijn (1940) om het boekje Dorrestijns natuurgids te noemen en het dan vooral over (belangrijke) bijzaken te hebben. In het lemma Aal gaat het eerst over het vissen van paling, dan over jeugdvrienden om vervolgens bij schoolherinneringen terecht te komen. De schooluitvoering maakte veel indruk op de cabaretier:

Het allermooiste die avond was het ontzagwekkend diepe Russische Zangkoor dat opeens in het duister klonk en aanzwol. Een overweldigend geluid waarin ik bijna verdronk. Het podium was donker, maar opeens floepte er een licht aan, gericht op de coulissen aan de rechterkant. Er kwam een in het zwart gekleed figuurtje tevoorschijn, waarin ik ondanks het ongebruikelijke kostuum mijn klasgenoot herkende. Hamers liep kromgebogen als tegen de wind in met een denkbeeldig touw over de schouder dat naar een zwaar iets achter hem voerde. Het iets was eerst nog in de coulissen verborgen. Toen het ‘zware’ ding tevoorschijn kwam, bleek het een speelgoedscheepje. Er brak een lachsalvo los, terwijl Hamers moeizaam voortbewoog over het podium. Maar ik snapte niet wat er te lachen viel: zelden had ik zo’n prachtig schouwspel gezien en zulke droevig-mooie muziek gehoord. Terwijl Hamers het zware schip voortsjouwde, bewogen zijn lippen en het was alsof hij in zijn eentje het honderdstemmige Russische lied zong. Ook nu vroeg ik mij in stomme verbazing af hoe Hamers het aandurfde ten aanschouwe van leraren Korenbrandt en Greep. Toen de Wolgasleper eindelijk de overkant had bereikt en achter de coulissen verdween, bleef het scheepje verloren in een lichtstraal op het podium achter. Maar bij het applaus en de toejuichingen sprong Hamers lachend tevoorschijn en keek met zijn welbekende vrolijke snoet de zaal in alsof hij wou zeggen: Maar wist u dat niet? Ik heb een briefje van mijn vader. De zaal joelde  en stampte en maakte zo veel kabaal dat ik vreesde voor een Ingreep. Van Hogerhand. Het valt nog steeds niet te begrijpen dat van ons tweeën ik de zanger ben geworden. Dat zijn de raadselen van de Schepping.

uit: Dorrestijns Natuurgids, Nijgh & Van Ditmar Amsterdam, 2011