Architect Michel de Klerk bouwde paleizen voor arbeiders

michel de klerk; architect2michel de klerk; architect4michel de klerk; architect6michel de klerk; architect8Architect Michel de Klerk (1884-1923) was de grote voorman van de Amsterdamse Schoolstijl en werd bekend vanwege zijn expressieve en fantasievolle ontwerpen, waaronder ook meubelen. Hoogtepunt van zijn oeuvre is het gebouw Het Schip in Amsterdam.

Vader De Klerk was al 78 jaar en had al 21 kinderen uit een vorig huwelijk toen in 1884 Michel werd geboren als de jongste van de vier kinderen bij zijn tweede echtgenote. Toen zijn vader slechts twee jaar later overleed, probeerde zijn moeder als wasvrouw de kost te verdienen.

Michel groeide op in armoedige omstandigheden, kon slecht meekomen op school, maar blonk uit in één ding: tekenen. Al op zijn 14e ging hij werken als hulpje bij het atelier van de architect Eduard Cuypers, de neef van Pierre Cuypers. Eduard herkende het talent van Michel en liet hem een opleiding tot bouwkundig tekenaar volgen. Samen met Jo van der Mey en Piet Kramer, die bij hetzelfde bureau werkten, werd Michel de Klerk het gezicht van de Amsterdamse School – een expressieve, fantasierijke bouwstijl. Nadat De Klerk trouwde met een secretaresse van het bureau, ging hij in 1912 verder als zelfstandig architect. Hij kreeg talrijke opdrachten. Maar in 1923 overleed Michel de Klerk plotseling op zijn 39e aan een longontsteking. Zijn overlijden kwam als een grote schok in de architectuurwereld.

De beroemdste werken van De Klerk vind je in de Amsterdamse Spaarndammerbuurt. Hij werkte tussen 1913 en 1920 aan drie woonblokken, waarvan het laatste, Het Schip, wordt gezien als het hoogtepunt van de Amsterdamse Schoolstijl. De Klerk wilde het bestaan van arbeiders op een hoger plan brengen; arbeiderspaleizen bouwen. Het Schip is daarvan het ultieme voorbeeld.

bron: erfgoedbekeken.nl

michel de klerk; architectmichel de klerk; architect3michel de klerk; architect5michel de klerk; architect7

In Kertész ‘Liquidatie’ lijkt de wereld zinloos

Imre-Kertesz; welt.debron beeld: welt.de

Het is een moderne roman in de zin dat de verteller alles aanhaalt wat het betoog kan ondersteunen. Dat er delen van een toneelstuk geciteerd worden. Dat hoofdpersonen overduidelijk een rol spelen: in het boek en in het toneelstuk. Dat maakt het wat moeizaam allemaal. En dan helpt het niet als somberheid, zelfmoord, existentiële angsten een belangrijke rol spelen en de wereld betekenisloos is. Ik bedoel Liquidatie van de Hongaar Imre Kertész (1929-2016).

Hoofdpersoon Keserū weet het zeker, zijn vriend die zelfmoord pleegde, heeft het manuscript van een roman achter gelaten. Dat is de zoektocht in het boek. Maar er is meer. Er zijn tal van negatieve denkbeelden over de mens:

De tragische mens bestaat niet meer. De totaal gereduceerde mens, met andere woorden de overlevende, zei hij, is niet tragisch maar komisch, want hij heeft geen lot. Anderzijds leeft hij met een tragisch lotsbewustzijn.

De vriend, een levenskunstenaar?

Hij vermeed alle deelname, hij raakte nergens bij betrokken, hij geloofde nergens in, rebelleerde niet en werd niet teleurgesteld. Daar kunnen we nog aan toevoegen dat hij nauwelijks woonde, nooit reisde en totaal geen ambities had.

Er zijn opvattingen over onze drang naar verhalen:

We kunnen alleen uit onze verhalen te weten komen dat onze verhalen afgelopen zijn, anders zouden we leven alsof we nog steeds iets voort te zetten hebben (bijvoorbeeld ons verhaal), dus zouden we leven op basis van een vergissing.

Over schrijvers en hun drang naar het vertellen van het wezenlijke:

Hoe moeilijk het voor de (zogenaamde) schrijvers is om greep te krijgen op de pure materie, de objectieve werkelijkheid, de hele wereld van verschijnselen, om daarna door te dringen tot de essentie die erachter schuilgaat – als zoiets al bestaat. Meestal gaan we uit van de veronderstelling dat die wel bestaat, want we kunnen niet zomaar berusten in de essentieloosheid van ons bestaan.

De hoofdpersoon zelf dan. Keserū betekent ‘bitter’, de naam die de man kreeg van zijn vader, die in bitterheid leefde. Zelf vertelt hij:

Ik ben opgegroeid tussen nuchtere mensen, wier ziel, karakter en individuele persoonlijkheid waren geliquideerd door oorlogen en verschillende dictaturen.

Zoals alles ter sprake kan komen, op alle manieren, in alle stijlen, gaat het in de moderne roman bijvoorbeeld ook over het schrijven zelf:

Schrijvers stileren zichzelf net zo lang tot, zoals de uitdrukking zegt, de stijl uiteindelijk de mens wordt.

en:

De werkelijkheid, dat totaal onbevattelijke en onkenbare begrip, waarvan ik – godzijdank – altijd verre word gehouden door de verbeelding.

Ten slotte:

Maar ik geloof in het schrijven. In niets anders, alleen in het geschreven woord. De mens leeft als ongedierte, maar schrijft als een god. Eens kende men dit geheim, vandaag is men het vergeten: de wereld bestaat uit uiteenvallende scherven en onsamenhangende, donkere chaos, die alleen door de pen bijeengehouden wordt. Als je een beeld hebt van de wereld, als je niet alles vergeten bent wat er gebeurd is, dan is dat door het schrijven voor je gecreëerd, evenals het blote feit dat je een wereld hebt. En het geschreven woord, dat onzichtbare spinrag dat ons leven bijeenhoudt, de logos, doet dat onophoudelijk. Iemand die zich daarmee bezighoudt, wordt een man van de pen genoemd. Dat betekent niet iemand die talent heeft, een man van de pen is iets anders dan een goede schrijver. Hij is geen filosoof, geen taalkundige en geen stilist.

fragmenten uit: liquidatie – Imre Kertész, Bezige Bij Amsterdam, 2004; vertaling Mari Alföldy

Kousbroek laat weten wat de 2CV betekende

2cv 1937-2; carthrottle.com

bron beeld: carthrottle.com

Er is reden om te geloven dat de 2 CV Citroën door grote groepen mensen, in de twintig jaar dat hij bestaat, nooit begrepen is. (..) Het is te vrezen dat hun aantal groot moet zijn, want de fabrikant heeft over de jaren steeds meer concessies aan hen gedaan. Die concessies bestonden uit pogingen om de 2 CV  – ik kan mij er haast niet toe brengen om het op te schrijven – uit pogingen om de 2 CV mooier te maken.

(..) De 2 CV werd ontworpen door de Franse ingenieur Lefebvre, dezelfde die verantwoordelijk was voor de zwarte Citroën oud model bekend als traction-avant, waarvan er nog steeds een stuk of wat rondrijden; dezelfde ook die het grootste aandeel had in het ontwerp van de DS 19.

(..) De 2 CV dateert van 1937 (zie foto’s). Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren een twintigtal prototypes gereed, maar als gevolg van de oorlog en de daarop volgende periode van schaarste en andere moeilijkheden begon de productie van de 2 CV pas in 1948.

Ook in Frankrijk werd de manier van denken die aan dit verbazende voertuig ten grondslag lag niet dadelijk, en ook op de lange duur, nog niet door iedereen begrepen. De gedachte dat in een auto dezelfde relatie tussen functie en vorm zou kunnen bestaan als bijvoorbeeld in een fiets zonder concessies, wordt ook inderdaad door niets in onze samenleving aangemoedigd.

De vorm van een moderne auto wordt grotendeels bepaald door criteria die meer te maken hebben met de leeftijd waarop de koper werd gespeend en zindelijk gemaakt dan met iets anders. Als gevolg daarvan is een automobiel een soort boodschap, bestaande uit tekens – tekens van viriliteit, van macht, van bevrijding, van weelde, van sociale status, van libido. De 2 CV is arm aan zulke tekens, vandaar dat een bepaalde categorie mensen maar niet kàn begrijpen waarom iemand er een hebben wil.

(..) Er bestaat vermoedelijk geen industriële vorm die helemaal niets betekent. Zelfs de oorspronkelijke 2 CV was niet vrij van tekens (bv. ik ben functioneel; ik ben non-conformistisch; ik ben goedkoop – tekens niet te verwarren met functionaliteit, non-conformisme en goedkoopte.)

(..) De oude 2 CV met het oude stuur, met de oorspronkelijke motorkap van gegolfd plaatijzer, met de linnen kap tot beneden aan toen in plaats van een metalen kofferdeksel en natuurlijk zonder de extra achterraampjes – is nu definitief klassiek aan het worden. Een toekomstig verzamelaarsobject, hoe onbegrijpelijk dat voor sommige mensen ook kan zijn.

fragmenten uit: anathema’s 3 – Rudy Kousbroek, Meulenhoff Amsterdam, 1971 

2cv 1937;cpauvergne.com

bron beeld: cpauvergne.com

Bijna iedere dag muziek: Led Zeppelin

https://youtu.be/e5O4073zCKA

De laatste jaren heb ik ontdekt dat mijn muzikale dieet wat arm was aan koolhydraten, en dat de rockriff qua voedingswaarde onontbeerlijk is – vooral in de auto of als ik op reis ben om een boek te promoten, wanneer je iets makkelijks en goedkoops nodig hebt om je een lange dag door te helpen.

Van Nirvana, The Bends en The Chemical Brothers kreeg ik weer trek, maar alleen Led Zeppelin kon mijn honger stillen; als ik ooit een blues-metalriff moest neuriën voor een verbijsterd buitenaards wezen, zou ik zelfs Zeppelins Heartbreaker kiezen, van Led Zeppelin II. Ik weet niet goed of het erg verhelderend voor hem zou zijn als ik: DANG DANG DANG DANG DA DA DANG, DA DA DA DA DA DANG DANG DA DA DANG zou zingen, maar ik zou het gevoel hebben dat ik me naar beste kunnen van mijn taak zou hebben gekweten. Zelfs als je het zo op papier ziet (zij het met behulp van hoofdletters), vind ik dat het fantastische, waanzinnig keiharde volume van het nummer effectief en eenduidig wordt overgebracht. Lees het nog maar eens. Zie je wel? Het rockt.

Wat ik het leukste vind aan mijn herontdekking van Led Zeppelin – en het luisteren naar The Chemical Brothers en The Bends – is dat ik ze niet zo gemakkelijk meer kan inpassen in mijn leven. Zoveel van wat je consumeert als je ouder wordt heeft te maken met inpassen: ik heb kinderen en buren, en een partner die het helemaal niet erg zou vinden om haar leven lang nooit meer een blues-metalriif of block rockinbeat te horen. Ik heb minder tijd, sta minder tolerant tegenover flauwekul, heb meer belangstelling voor goede smaak en meer vertrouwen in mijn eigen oordeel. De cultuur waarmee ik me omring is een reflectie van mijn persoonlijkheid en mijn levensomstandigheden, wat gedeeltelijk is zoals het hoort te zijn. Terwijl je dat leert, gaan er echter ook dingen verloren, en een van die dingen die verloren zijn gegaan – samen met een voorliefde voor, ik noem maar wat, ziekenhuisseries met zieke kinderen en experimentele films – is Jimmy Page. Het kabaal dat hij maakt past niet meer bij wie ik ben, maar het is nog steeds kabaal dat het beluisteren waard is; het herinnert me er ook aan dat er een prijskaartje hangt aan mijn streven om intelligent volwassen te worden.

uit: 31 songs Nick Hornby, Atlas Amsterdam, 2003; vertaling Anneke Goddijn

Bernlef ontdekt Eric Satie en diens teksten

bernlefdichtdedagHet boek heet Alfabet op de rug gezien en is een verzameling teksten van heel uitzonderlijke aard. Samensteller en (soms) vertaler is Bernlef. In een toelichting op de eerste reeks teksten verhaalt Bernlef over zijn eerste ontdekking van de merkwaardige teksten van componist en pianist Eric Satie (1866-1925). Ik ken het Franse multitalent vooral van zijn verstilde pianomuziek (bekend gemaakt door Reinbert de Leeuw) en zijn prachtige museum in het Franse Honfleur.

In onderstaand fragment vertelt Bernlef, toen als vertaler werkzaam bij uitgeverij Nilsson & Lamm, over zijn kennismaking met het werk van Satie.

Zo kwam ik erachter dat de muziek van Eric Saties cyclus korte pianostukjes Sports et Divertissements, voorzien van gedichtjes van de componist en tekeningen van een zekere Charles Martin, nog steeds in de catalogus van Editions Salabert in Parijs vermeld stond. Tot mijn verbazing kwam het album, in oblong formaat, na enkele weken op de Herengracht aan. Op zicht. Het kostte ongeveer zestig gulden, een voor mij toen formidabel bedrag. Van aanschaf kon geen sprake zijn. En dus schreef ik de korte gedichtjes van Satie over en stuurde het album terug naar Parijs.

Sindsdien is Satie, zo dood als hij toen al was, een vaste medewerker van Barbarber gebleven. Door toedoen van uitgever Reinold Kuipers verschenen in 1976 zijn verzamelde Teksten bij Querido.

Saties gedichtjes en teksten verbergen achter hun schijnbare naïviteit een spotzieke geest, die het vooral voorzien had op alles wat naar dikdoenerij zweemde. Een deel van Saties muziek en teksten heeft dan ook een parodistisch karakter.

uit: alfabet op de rug gezien – Bernlef, Querido Amsterdam, 1995 

Erik Satie; blogspot.com

bron beeld: blogspot.com

De schommel

Wat daar zo schommelt is mijn hart. Het is niet duizelig. Wat een kleine voetjes heeft het. Zou het terug willen in mijn borst?

De jacht

Hoort u het konijn zingen? Wat een stem! De nachtegaal zit in zijn hol. De uil zoogt zijn kinderen. Het zwijntje gaat trouwen. Met mijn geweer schiet ik op de noten.

Zeilen

Wat een weer! De wind snuift als een zeehond. Het jacht danst. Het ziet eruit als een kleine dwaas. De zee kookt. Mits zij niet te pletter slaat op een rots! Niemand kan haar laag zetten. – Ik wil hier niet blijven, zegt de mooie passagiere. Het is hier niet leuk. Ik heb liever iets anders. Haal een rijtuig voor mij.

De inktvis

De inktvis zit in zijn hol. Hij vermaakt zich met een krab. Hij zit haar achterna. Hij heeft haar overdwars ingeslikt. Woest trapt hij zich op de benen. Hij drinkt een glas zout water om op verhaal te komen. Deze drank doet hem zeer goed en brengt hem op andere gedachten.

De tango

De tango is de dans van de Duivel. Het is zijn favoriete dans. Hij danst hem om af te koelen. Zijn vrouw, zijn dochters en zijn bedienden, zij allen verkoelen zich zo.

Astrid Engels vindt (vooral) inspiratie in de klassieke oudheid

Astrid-Engels; zoekend2Astrid-Engels; zoekend4Astrid-Engels; zoekend6Astrid-Engels; zoekend8In de loop der jaren heeft Astrid Engels (1941, Coevorden) een indrukwekkend oeuvre bijeengeschilderd.

Keer op keer toont deze kunstenares groei en verandering in haar oeuvre. Ze laat zich niet leiden door diverse stromingen in de hedendaagse kunst maar blijft haar eigen kenmerkende stijl verder ontwikkelen en uitbouwen.

Haar inspiratie vindt ze in de aantrekkingskracht van heilige en gewijde plaatsen in de wereld. Religie, astronomische kennis, techniek en cultuur prikkelen haar verbeeldingskracht en inspireren haar. Goden en godinnen die aan de basis staan van mythen, legendes en rituelen vormen de thema’s in veel van haar schilderijen.

Ze reist regelmatig naar de restanten van oude beschavingen. Ze ontdekte hoe de godenverering het leven van gelovigen kan inkleuren. De cultuur in Indonesië schonk haar -door de diep religieuze beleving– een spiritueel werkkapitaal voor haar penseel en in het mysterieuze oude Egypte verankerde zich de betoverende schoonheid uit het verleden. Azteken en Maya’s en de maanverlichte tempels in Griekenland en Rome gaven haar een schat aan inspiratie. Al die indrukken en ervaringen wereldwijd opgedaan komen in haar schilderijen tot leven .

Astrid studeerde na haar middelbare schoolopleiding Italiaans. Als beeldend kunstenaar is zij autodidact.

In 1965 won Astrid Engels, in 5 televisie uitzendingen, als archeologe op eigen vakgebied een wetenschapsquiz over het Oude Egypte en in het bijzonder Farao Toetanchamon. Dat maakte haar toen een bekende Nederlander.

bron: astridengels.com

Astrid-Engels; zoekendAstrid-Engels; zoekend3Astrid-Engels; zoekend5Astrid-Engels; zoekend7

Abbie Burgess en ‘haar’ vuurtorens op Matinicus Rock

martinicus rock vuurtoren; mainelightstoday.com

bron beeld: mainelightstoday.com

Op Matinicus Rock, een eiland voor de kust van Maine (USA), stonden twee vuurtorens. Op het eiland vind je geen boom, struik of zelfs maar een grassprietje. De chaotische stapel losse stenen waaruit het eiland lijkt te bestaan, heeft te lijden van de voortdurende invloed van de golven, die het eiland borstelen en een beetje verplaatsen.

Aan Matinicus Rock is de naam van Abbie Burgess verbonden. Zij kwam als zestienjarige op het eiland met haar ouders en jongere zusjes. Abbie zou haar vader gaan helpen bij het onderhoudswerk aan de vuurtoren en bij het verzorgen van haar ziekelijke moeder.

In januari 1856 voer vader Samuel Burgess uit om nieuwe voorraden in te slaan. Tijdens zijn afwezigheid stak er plotseling een zware storm op waardoor hij niet terug kon naar het eiland. Na drie dagen begon het nog harder te waaien, de zee werd alsmaar ruwer en het merendeel van het eiland kwam onder water te staan. Toen ook hun huis blank stond, verplaatste Abbie haar moeder en haar zusjes naar de enige veilige plek waar ze konden schuilen: de vuurtoren aan de noordkant van het eiland. Met het water tot aan haar knieën waagde ze het de kippen die nog in de ren liepen in veiligheid te brengen. Op één na wist ze alle kippen te redden. Een paar tellen later werd het eiland overspoeld door een metershoge vloedgolf en het huis en de kippenren werden weggevaagd. Ze zaten vier weken in de vuurtoren vast en overleefden op het rantsoen van één kopje maïs en één ei per dag. Ondertussen zorgde Abbie ervoor dat het licht bleef branden.

Ten slotte ging de storm liggen. Samuel Burgess keerde met een beklemd gemoed terug naar het eiland, hij was bang dat hij zijn gezin niet zou terugzien. Maar het was een gelukkige hereniging. Ze waren allemaal veilig en ongedeerd.

Vijf jaar later kreeg Matinicus Rock een nieuwe vuurtorenwachter. John Grant arriveerde in gezelschap van zijn zoon Isaac om voor het licht op het eiland te zorgen. Het gezin Burgess moest verhuizen, al bleef Abbie nog een tijdje in de vuurtoren achter om de nieuwe vuurtorenwachters in te werken. Tussen Abbie en Isaac sloeg de vonk over en wat onstuimigheid betreft deed hun romance niet onder voor de golven van de Atlantische Oceaan. Abbie zou Matinicus Rock nooit meer verlaten. Een jaar later trouwde het stel en uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren die opgroeiden in meedogenloze stormen.

Abbie Burgess overleed in 1892. In haar laatste brief schreef ze dat ze vaak over de oude lampen van Matinicus Rock droomde en zich afvroeg of haar ziel, nadat hij haar uitgeputte lichaam zou hebben verlaten, voor de vuurtoren bleef zorgen.

Vuurtorens van Matinicus Rock

Architect: Alexander Parris; bouwjaar 1827; ontstoken 1846; geautomatiseerd 1983; nog actief; twee ronde torens van graniet; hoogte 14,5 meter; lichthoogte 27 meter; dracht 20 zeemijl; lichtkarakter elke 10 seconden één schittering van wit licht.

bron: Atlas van de vuurtorens aan het einde van de wereld – José Luis González Macïas; Meulenhoff Amsterdam, 2021; vertaling Irene van de Mheen

martinicus rock; flickr.com

bron beeld: flickr.com

Er is geen hond in de hemel…

Schrijver en bioloog Midas Dekkers (1946) heeft in een vorige bijdrage al geconstateerd dat er wel degelijk plaats was voor katten in de hemel. Maar hoe zit dat met honden? In de bundel Poot & Poes geeft hij uitsluitsel:

Tot de laatste bladzijde van de bijbel toe worden de honden in één adem genoemd met ‘de hoereerders en de doodslagers en afgodendienaars, en een iegelijk, die de leugen liefheeft en doet’.

Dat lazen de eerste christenen graag. Als ze aan één dier het land hadden, afgezien natuurlijk van de leeuw, was het de hond wel. Al sinds oudtestamentische tijden gold een hond in het Midden-Oosten als laf, smerig, lui, stom en verachtelijk. Sla er de boeken van het Oude Testament maar op na. Hoewel de hond bij veel Hindoes, Oude Egyptenaren en moderne Nederlanders heilig is, is hij voor de bijbel een symbool van Satan zelve. Zelfs doen als de honden gold bij de christenen lang als godslastering. Wie het met zijn vrouw had gedaan als de hondjes, kreeg van zijn biechtvader als straf tien dagen op water en brood, anders zou hij branden in de hel, voor eeuwig aan zijn vrouw als de hondjes vastgeklonken.

Het is duidelijk: God heeft geen hond; in de hemel ligt niets om in te trappen; honden komen niet in de hemel – althans niet in de onze. Misschien is het daarom dat zo weinig honden christelijk zijn.

uit: poot & poes, Olympus Amsterdam, 2015

hond en hemel;bron beeld: pinterest.com

De ‘schitterende’ gebouwen van Otto Wagner

OttoWagner-architect2OttoWagner-architect4OttoWagner-architect6Vanaf 1894 was Otto Wagner (1841-1918) de stadsbouwmeester van Wenen, Oostenrijk. Hij had al eerder de opdracht gekregen om het hart van het Oostenrijkse keizerrijk opnieuw vorm te geven en al snel was hij niet alleen bezig met grootse openbare gebouwen, maar ook met de Stadtbahn van Wenen – in 1901 had hij de leiding over het ontwerp van bruggen, viaducten en 31 stations – en het omleggen van de Donau.

Zijn eerste ontwerpen waren groots en klassiek, maar al snel werden zijn opvattingen radicaler. In 1899 werd hij lid van de kunstenaarsbeweging Wiener Sezession, waarvan bijvoorbeeld ook schilder Gustav Klimt lid was.

Zijn latere gebouwen vallen op door de heldere indeling en de schitterende versieringen.

Het beroemdste gebouw van Wagner is de postspaarbank. Achter de monumentale voorgevel gaat een ingenieus bankiersgebouw schuil dat het hart van een ontregelmatig bouwblok vormt. Het heeft een glazen vloer, waardoor er licht in de kelder valt, en een groot beglaasd gebogen dak. Dit wordt op zijn beurt beschermd door een glazen dak op de top van de zes verdiepingen hoge lichtkoker. De ruimte is zo licht en helder dat ze, mede door het geniale gebruik van het glas, op ieder moment eigentijds overkwam.

OttoWagner-architectOttoWagner-architect3OttoWagner-architect5

bron: de moderne architectuur 1900-2008 – Jonathan Glancey, Toth Bussum, 2007