Van Deense moeders en dochters – Helle Helle’s veerboot

Helle Helle (Olsen) is de naam van een Deense schrijfster. Ik vond haar roman De veerboot. Hoofdpersonen zijn de zussen Jane en Tine. Ze wonen in Rødbyhavn en werken als parfumverkoopsters op de veerboot van het Deense Rødby naar het Duitse Puttgarden. Dat Duitse Puttgarden ken ik want ik verbracht op het eiland Fehmarn ooit eens een vakantie. Puttgarden ligt op dat eiland.

Helle Helle beschrijft het leven van de twee zussen in de Deense provincie. Mannen komen hun leven binnen en vertrekken weer, op dezelfe manier als dat het geval was voor hun moeder, en voor haar moeder.

Tine had altijd veel voor me geregeld. Ze zei dat het de schuld van haar moeder was. Moeder had haar, vanaf het moment dat ik geboren was, gedwongen om voor mij te zorgen. Ze moest me verschonen en in bed stoppen en voor me zingen tot ze er keelpijn van kreeg. Als ze klaagde, zei moeder: ‘Onzin, neem maar een boterham met jam.’ Toen ik ouder werd, moest Tine me elke dag naar school brengen en huiswerk met me maken. Ze had mijn schoolrapport altijd als bewijsmateriaal gebruikt: ‘Kijk zelf maar, ik heb ook zelf het commentaar erbij geschreven,’ zei ze een keer tegen moeder.

‘Je bleef doorzeuren tot het van mij mocht,’ zei moeder.

‘Jane deed het eerst niet zo goed, maar nu gaat het uitstekend.’

‘Je bleef maar doorzeuren, zeg ik toch.’

‘Ja, ja, ja, ja,’ zei Tine met een schittering in haar ogen.

Met dat schitteren van haar ogen regelde Tine ook een aantal dingen. (dochter) Ditte was er een direct gevolg van, en Tine had haar helemaal gepland. Ze was vierentwintig toen ze zwanger werd. Dittes vader was een goedgebouwde IJslandse elektricien. Hij was op doorreis en zou in Rødbyhavn overnachten. Het hotel was een dooie boel, dus ging hij de stad in en kwam Tine tegen. De volgende dag vertrok hij en Tine had geen idee waar hij nu was, en ze wist ook niet meer hoe hij heette. Ze dacht Kádur of Kálif, maar dat klopte vast niet.

uit: de veerboot, Contact Amsterdam, 2007; vertaling Kor de Vries

Helle helle;bron beeld: kultuuritarbija60.blogspot.com

Helle Helle (1965, Nakskov, Dk)

Daniël van de Ven fotografeerde de haven in na-oorlogs Rotterdam

van der ven, daniël; rotterdam7van der ven, daniël; rotterdam5van der ven, daniël; rotterdam6van der ven, daniël; rotterdam3

De Holland-Amerika Lijn, opgericht in 1873, is een oer-Hollandse rederij uitgegroeid tot een van de grootste ter wereld. Als fotojournalist legde Daniël van de Ven (1929) tussen 1947 en 1971, vaak in opdracht van de Holland-Amerika Lijn, veel momenten vast van het naoorlogse Rotterdamse havenleven. Nu bieden de foto’s een persoonlijke blik op een land in (weder)opbouw.

van der ven, daniël; rotterdamvan der ven, daniël; rotterdam2van der ven, daniël; rotterdam4

Hella S. Haasse: de verzonken wereld van haar jeugd

Met de roman Sleuteloog won schrijfster Hella S. Haasse in 2003 de NS Publieksprijs. Een fragment:

Ik besef allang dat de verzonken wereld van mijn jeugd voor een groot deel illusie is geweest. Alle stadia van afscheid nemen en ontwennen heb ik doorlopen. Wat ik in mijn geboorteland zintuiglijk en emotioneel beleefd heb, ligt verankerd op de bodem van mijn bewustzijn, het bepaalt mij, maar ik kan er niet meer bij. Dat ik nergens ooit helemaal thuishoor heb ik aanvaard als mijn natuurlijke staat van zijn. Dat geeft me vrijheid, en het vermogen me aan te passen, of juist op afstand te blijven, al naar het uitkomt.

(..)

Zo leef ik naar mijn dood toe, in harmonie met de onbegrijpelijke orde der dingen. Boeken en muziek versterken die ervaring van rust. Ik ben wel op de hoogte van de actualiteit, maar ik neem die in me op met een relativerend vermogen dat mezelf vaak verbaast. Het verleden wijkt terug in nevels, en is alleen te interpreteren vanuit een heden dat ik evenmin in zijn ware gedaante kan zien.

uit: sleuteloog, Querido Amsterdam, 2003

hella s haasse; purmerendleeft.nlbron beeld: purmerendleeft.nl

Hella S. Haasse (1918-2011, Batavia, Indonesië)

Ann Meskens filosofeert over toerisme

Eerst maar eens de definitie: ‘een reiziger, die zich voor zijn genoegen, zonder vast doel, voor een langer verblijf naar vreemde landen begeeft, meestal met de bijbetekenis van rijke, voorname, onafhankelijke persoon’ (Töpffer, 1838).

De Belgische filosofe en journaliste Ann Meskens (1965) denkt in Eindelijk buiten na over wat een toerist is en hoe we toerisme anders zijn gaan zien.

In vroeger tijden ging men op reis omdat men elders iets moest doen. Reizen was te zwaar, te gevaarlijk en ook te duur om echt plezierig te zijn. Als de reis al geen economische reden had, dan had die wel een religieus doel en de reiziger die uit avontuurlijk verlangen rondtrok, was een attractief maar verdacht figuur die buiten de maatschappij stond.

De horizon was eeuwenlang een lijn die rotsvast lag en jouw leven begrensde, maar in de moderniteit moest je er plots naartoe en liefst voorbij.

Het verlangen naar de verte, het succes van het panorama, het opzoeken van altijd weer nieuwe horizonten. En al snel: het reizen als de gedroomde ontsnappingsroute, weg van de oprukkende beschaving, weg uit de stad en weg van de industrie.

(..)

De eerste toeristen, les grandes touristes, reisden veeleer naar de beschaving toe. Het was voor hen een afronding van hun opvoeding: zo gingen de Renaissancekunstenaars naar Italië en Griekenland. Ze zochten het verleden op, maar dan liefst wat ervan was bewaard gebleven in monumenten, of wat ze in de resten van het verleden wilden zien, de grootsheid ervan, de schoonheid, de macht en de rijkdom.

Tot zover het verleden en hoe men over ‘toerisme’ dacht. Er zijn moderne wetenschappers die toerisme als een kernactiviteit van onze hedendaagse cultuur beschouwen. De Australische socioloog Adrian Franklin bijvoorbeeld:

Volgens hem oefenen we op vakantie in culturele vaardigheden die we nodig hebben in ons leven. Vacant betekent leeg of open of vrij; vakantie is ook een speelruimte die we met uittesten en experimenteren kunnen vullen. Zo kunnen we onze verhouding tot de natuur of cultuur oefenen, het met z’n allen samenleven in een globale wereld, het pareren van onverwachte snelheden en gebeurtenissen, en vooral het stimuleren van de verbeelding, zo hoognodig om beweeglijk genoeg te zijn voor het hedendaagse bestaan. De wereld is geglobaliseerd. We zijn sowieso nomaden geworden. Men vergeet vaak te zien, zegt Franklin, dat op vakantie gaan vaak een individueel engagement is om zichzelf te plaatsen en te oriënteren in onze geglobaliseerde nomadenwereld.

uit: eindelijk buiten, filosofische stadswandelingen, Lemniscaat Rotterdam, 2007

Ann_Meskens; nieuwsblad.bebron beeld: nieuwsblad.be

Ann Meskens (1965, België)

Bert Teunissen fotografeert mensen thuis bij daglicht

Teunissen, bert; domestic8Teunissen, bert; domestic6Teunissen, bert; domestic4Teunissen, bert; domestic2

Bert Teunissen (1959), fotograaf, werkt al tientallen jaren aan een een project dat Domestic Landscapes heet. 
“Dit project gaat over licht, natuurlijk daglicht. De foto’s tonen hoe het daglicht het interieur thuis verlicht. Ze laten zien hoe het interieur eruit ziet, gebruikt wordt en ingericht is. Dit specifieke licht en de sfeer die het creëert wortelen in de architectuur van het pre-elektrische tijdperk, toen daglicht de voornaamste bron van verlichting was. Dit licht verdween na de Tweede Wereldoorlog toen het oude bouwen verdween en plaats maakte voor gebouwen met elektrisch licht. Je moet zoeken naar huizen met dit soort interieurs.”  En dat is wat Teunissen al jaren doet, niet alleen in West-Europa, maar ook in Oost-Europa en in Azië.

Teunissen, bert; domesticTeunissen, bert; domestic3Teunissen, bert; domestic5Teunissen, bert; domestic7

George Sand: ‘reizen is nieuwe contacten, sympathieke verhoudingen en uitwisseling’

In 1838 beginnen (de Franse) schrijfster George Sand en (de Poolse) componist Frédéric Chopin een verhouding. Tout Paris heeft het over deze relatie. Dat leidde tot de vlucht van het paar, weg van de roddel, naar Mallorca. Ze trekken naar een kartuizerklooster. Daar heeft Sand volop tijd om te reflecteren. Over reizen bijvoorbeeld:

Ik zou mij het menselijk ras gelukkiger willen voorstellen en derhalve rustiger en verlichter, met twee levens; het ene aan huis gebonden, gekenmerkt door huiselijk geluk, burgerplichten, ijverige studie en filosofische beschouwingen; het andere actief in het uitwisselen van eervolle betrekkingen, zulks ter vervanging van de schaamteloze manier van zaken doen die men tegenwoordig handel noemt: kunstzinnige inspiratie, wetenschappelijke onderzoekingen en vooral: het verbreiden van ideeën. Om kort te gaan: ik denk dat het normale doel van het reizen is: de behoefte aan nieuwe contacten, aan sympathieke verhoudingen en uitwisseling met andere mensen en dat genoegen altijd gepaard zou moeten gaan aan plicht. Anderzijds geloof ik echter dat de meesten vandaag de dag reizen op zoek naar mysterie en afzondering en gedreven door een soort wrevel die de samenleving van onze medemensen uitoefent op onze persoonlijke indrukken, of die nu aangenaam van aard zijn of pijnlijk.

uit: een winter op Majorca, George Sand, Arbeiderspers Amsterdam; 1986; vertaling Frans Otten

chopin-sand; cdn.theculturetrip.com

bron beeld: theculturetrip.com

Duo dicht de dag

Engelvlees

De boomgaard eet van de namen / witvlinder engelvlees made

soms vallen zij lijfelijk samen / zoals men soms paart bij het drinken

soms is het eten gestorven / soms moet men graven naar water

soms zijn er meer doden dan aarde / soms valt er bloed uit de hemel

soms schrijft men wat niet kan geschreven / een dood zonder huid om te leven –

uit: van woorden gemaakt, Querido Amsterdam, 2017; samenstelling Anna Enquist

kouwenaar, gerrit; groene.nlbron beeld: groene.nl

Gerrit Kouwenaar (1923-2014, Amsterdam)

Het kind en de engel

Een engel op een landweg is niet zeldzaam: / een pastorale waan, een speelse inval van de maan. / Of in een kleine kamer bij een open raam, / of dieper in het donker naast een ouderwetse kast, / een spiegel vol met prentjes van het Heilig Hart, / terwijl een mager kind haar lange armen wast.

Zij ziet hem staan in zijn doorzichtig hemels vlees / en denkt bevreesd aan alles wat zij heeft misdaan. / De witte muur is achter hem en daar kwam hij vandaan, / zoals een vos komt op een zelfgeschapen feest. / De spiegel is verweerd met kleine bruine kringen / en ’t is alsof zijn komst ze deed ontstaan. / Zeep, water, waskom schijnen voor hem klaar te staan. / Maar zijn zijn voeten ooit bezweet geweest?

Wat doet hij in de hemel om hier zo volmaakt te schijnen, / zo uitgerust zelfs na zijn nederdaling in het vlees? / Hij glimlacht ademloos en spreekt als een elektrisch orgel, / met te veel adem voor een menselijke borst.

Hij heft zijn hand en uit zijn handpalm vloeit een licht / waardoor de olielamp met schaduw wordt gevuld.

uit: moeders en zonen, Bezige Bij Amsterdam, 1962

adriaan Morrien; simonvinkenoog.nlbron beeld: simonvinkenoog.nl

Adriaan Morriën (1912-2002, Velsen)

Flaubert over de simpele Bretonse kerk

IMG_4365IMG_4373

De kerk is armoedig en van een weergaloze naaktheid. Geen mooie, met schelle kleuren beschilderde heiligen, geen schilderijen aan de muren en evenmin een aan de zoldering opgehangen lamp, slingerend aan zijn lange rechte koord. In een hoek van het koor brandt op de grond een pitje in een met olie gevuld glas. Ronde pilaren dragen het houten gewelf waarvan de blauwe kleur verschoten is. Door de vensters met blank glas-in-lood valt het volle daglicht van de velden, vergroend door het afhangend gebladerte dat het dak van de kerk bedekt. De deur (een houten deurtje dat met een klink gesloten wordt) stond open; een zwerm vogels was binnengevlogen, fladderend, kwetterend, tegen de wanden aan hangend; ze wentelden rond onder het gewelf, gingen spelen rond het altaar. Twee of drie wierpen zich op het wijwatervat, doopten hun snavels erin en toen waren ze opeens allemaal weer vertrokken zoals ze gekomen waren. Het is niet zeldzaam in Bretagne zo de kerken te zien; er zijn er nogal wat die er wonen en hun nest gebouwd hebben tegen de stenen van het schip; ze laten ze er met rust. Als het regent komen ze aangesneld; maar zodra de zon weer door de ramen schijnt en de dakgoten leeg druppelen, gaan ze terug naar de velden. Zoals tijdens een onweer vaak twee kwetsbare schepselen tegelijk het Godshuis binnengaan: de mens om er te bidden en er te schuilen voor zijn angsten, de vogel om er te wachten tot de regen voorbij is en om er de ontluikende veertjes van zijn verkleumde kleintjes te warmen.

Uit: Langs velden en oevers, een wandeling langs de Loire en door Bretagne, Veen uitgevers Utrecht, 1987; vertaling Ernst van Altena

Gustave Flaubert (1821-1880, Rouen, Fr)

IMG_4367IMG_4370