Bijna iedere dag muziek: trio’s

Trio’s in de popmuziek dat wil zeggen een gitarist, een bassist en een drummer. Is dat genoeg? Kun je daarmee leuke, baanbrekende muziek maken? De keuze viel op de volgende drie:

Jimi Hendrix Experience/Band of Gypsies

Als je broers hebt, krijg je ongetwijfeld iets van hun muziekkeuze mee. Bij mij was dat onder andere Jimi Hendrix. Mijn iets oudere broer heeft het album Band of Gypsies grijsgedraaid. Geen moment iets van spijt of verveling of teleurstelling gehad. Nog altijd biedt Jimi Hendrix genoeg stof tot napraten. Vorig jaar nog werd ik met hem geconfronteerd op een onverwachte plek: het Duiste eiland Fehmarn, waar Hendrix zijn laatste concert in de open lucht gaf. Een week voor zijn overlijden. Op Fehmarn staat een standbeeld ter herinnering. Voor de twijfelaar: iets over zijn unieke positie in de popmuziek in bijgaande video. Omdat Hendrix geen slaggitarist nodig had (dat kon ie beter zelf), was een trio meer dan genoeg om zijn ideeën vorm te geven.

The Jam

Punk/New Wave heeft mijn bijzondere belangstelling gehad. Er was tijd en ruimte voor experiment en terug te gaan naar de basis: energie, dynamiek, jeudig elan en ten strijde trekken tegen de oude garde/establishment. Ook dat kon goed met een trio. Meest duidelijke en wat mij betreft, beste voorbeeld: The Jam. Paul Weller weet nog tot de dag van vandaag te verrassen met zijn song-smederij.

The Cure

Een trio (Three Imaginary Boys) dat nog altijd tot de verbeelding spreekt. Een band die live veel indruk maakte, vanwege de sinistere sfeer die tot wel eens tot gewelddadigheid leidde. Ik heb het over The Cure. Dat eerste album is nog altijd mijn favoriet. Een meer dan frisse wind die een nieuwe weg inluidde. Terug naar de basis. Hoofdrol voor de mogelijkheden van de gitaar waarna nieuwe technieken volgden. Voor het eerste hoorde ik een geheel nieuw drumgeluid. Het allereerste live-optreden was een eye-(and ear)opener. Bouwend op de roem van het eerste album, werd het tweede en legendarische Seventeen Seconds geïntroduceerd. Dat concert kon niet lang genoeg duren. Robert Smith speelt nog altijd een rol in de hedendaagse pop en vult met gemak stadions. The Cure is een hoogtepunt op festivals, waar ook ter wereld.

Richard Ford: Rock Springs

Richard-Ford-brittanicabron foto: brittanica.com

Edna en ik waren vanuit Kalispell op weg naar Tampa-St. Pete, waar ik nog een paar vrienden uit de goeie ouwe tijd had die me niet zouden aangeven bij de politie. Ik had mezelf in Kalispell in de nesten weten te werken met een paar ongedekte cheques – iets waarvoor je in Montana naar de gevangenis gaat. En ik wist dat Edna al aan het wikken en wegen was of ze bij me weg zou gaan, want het was niet de eerste keer in mijn leven dat ik in aanvaring was gekomen met de wet. Zij had zo haar eigen moeilijkheden gehad, toen ze haar kinderen kwijt was geraakt en ervoor moest zorgen dat haar ex-echtgenoot, Danny, niet bij haar inbrak en haar spullen stal als zij naar haar werk was. Eigenlijk was ik daarom bij haar ingetrokken, maar ook omdat ik mijn dochterje Cheryl een betere kans wilde geven.

Bam, dit is pas een inleiding op een kort verhaal. Zo lees ik the American Novel het liefst: kort, puntig, zonder poespas. Je weet onmiddellijk waar je aan toe bent. Kansloze hoofdpersonen, zwanger van de heftige gebeurtenissen die zouden kunnen gaan volgen. Geen prachtige volzinnen, geneuzel over de natuur en de tijd van het jaar. Geen tijd verdoen, door naar de actie. In dit geval de innerlijke actie: hoe overdenkt en ervaart de kruimeldief zijn leven, zijn situatie, de omstandigheden. Ik word niet teleurgesteld:

De taxi was er al toen ik aan kwam lopen. Ik zag de rood-en-groene lichten op het dak al vanaf de overkant van de droge bedding en ik begon me zorgen te maken dat Edna iets zou zeggen waarmee we problemen zouden krijgen, iets over de auto (gestolen) of waar we vandaan kwamen, iets wat ons verdacht zou maken. Ik bedacht op dat moment dat ik dingen nooit goed genoeg voorbereidde. Er was altijd een kloof tussen mijn plan en wat er gebeurde en ik reageerde pas op dingen als ze zich voordeden en hoopte maar dat ik niet in moeilijkheden zou komen. In de ogen van de wet was ik een misdadiger. Maar ik dacht er altijd anders over, alsof ik geen misdadiger was en ook niet van zins was er een te zijn, en dat was waar. Maar zoals ik ooit op een servetje las, ligt er een heel koninkrijk tussen de gedachte en de daad. En ik had het moeilijk met mijn daden, die vaak misdadig waren, en mijn gedachten, die zo eerlijk waren als het goud dat ze daar bij die fel brandende lichten wonnen.

Het is een kruimeldief uit gelegenheid: auto’s stelen, ongedekte cheques uitgeven en voortdurend op de vlucht. Ondertussen relaties hebben en kinderen opvoeden. Iemand die moet dealen met het leven waarin hij gegooid is. Have en Have-nots, de beste Amerikaanse korte verhalen zijn er bezaaid mee. Deze van Richard Ford is er een mooi voorbeeld van. Ondertussen kruip ik in het hoofd van de hoofdpersoon. En hij verzucht:

Zolang ze bij me was, heb ik altijd voor Cheryl gezorgd. Geen van de vrouwen heeft dat ooit gedaan. De meesten leken haar niet eens aardig te vinden, hoewel ze voor me zorgden op een manier waardoor ik weer voor haar kon zorgen. En ik wist dat dat allemaal moeilijker zou worden als Edna eenmaal vertrokken was. Hoewel ik er het liefst nog een poosje niet aan wilde denken, wilde proberen mijn gedachten uit te schakelen om ze te sterken voor wat er verder komen ging. Ik bedacht dat het verschil tussen een geslaagd en mislukt leven, tussen mij op dat moment en al die mensen van wie de auto’s waren die naast elkaar op hun juiste plekje op het parkeerterrein stonden, misschien tussen mij en die vrouw in de caravan bij de goudmijn, lag in hoe goed je dit soort dingen uit je hoofd kon zetten en je er niet door van slag liet brengen, en misschien ook in hoeveel tegenslagen zoals deze je in een leven te incasseren kreeg. Door toeval of handigheid hadden ze allemaal minder tegenslagen gehad, en vanwege hun karakter vergaten ze die sneller. En dat wilde ik ook. Minder tegenslagen, minder herinneringen aan tegenslagen.

Uit: Vuurwerk, Contact Amsterdam, 1990; vertaling Tineke Funhoff en Frans van der Wiel.

Richard Ford (1944, Jackson, USA)

Denise Levertov: de klacht van Adam

levertov, denise; azme

bron foto: azmemory.azlibrary.gov

De klacht van Adam

Sommige mensen, / ongeacht wat je ze geeft, / willen nog steeds de maan.

Het brood, / het zout / wit vlees en donker. / nog steeds hongerig.

Het huwelijksbed / en de wieg, / nog steeds lege armen.

Je geeft ze land, / hun eigen grond onder de voeten, / nog steeds trekken ze weg.

En water: graaf voor hen de diepste put, / die is nog steeds niet diep genoeg / om er de maan uit te drinken.

Uit: Selected poems, Bloodaxe Newcastle upon Tyne UK, 1986

Denise Levertov (1923-1998, Essex, UK)

LP Boon: vandaag bij je graf lieve papa

lp boon, groene.nlbron foto: groene.nl

Vandaag bij je graf lieve papa

vandaag bij je graf lieve papa / wou ik je zeggen hoe mooi / de meisjes worden en hoe kort / hun rokjes zijn en hoe dik / hun tieten worden

je zag dat zo graag lieve papa / je keek het aan met je goedige ogen / de rustige glimlach van de oude man

je sprak zo graag lieve papa / over een koppel ferme tieten en toeten / en je had ze ook graag nog eens / beetgenomen ouwe sloeber lieve papa

dat wou ik je zeggen bij je graf / hoe mooi ze deze zomer waren / hoe liefdevol ik keek met jouw ogen / naar hun rokjes zo kort / naar hun spannende spijkerbroeken

je mocht het niet aankijken / van mama ik weet het / je wendde de goedige blik af / je bruine zachte ogen / van een te brave hond

vandaag vertel ik het dan / met wat weemoedige glimlach / aan je graf

Uit: Verzamelde gedichten, Arbeiderspers Amsterdam, 1979

Louis Paul Boon (1912-1979, Aalst, België)

de schreeuw van Jacques Lipchitz

Yousuf-Karsh-Jacques-Lipchitz-1966

Lipchitz in 1966 gefotografeerd door Yousuf Karsh; bron foto: karsh.org

Wat vooraf ging: in 1902 ging Chaim Lipchitz (later werd dat Jacques omdat de beeldhouwer zich in Frankrijk vestigde) naar de middelbare handelsschool in het Poolse Bialystok. Lipchitz voelde zich daar niet thuis. Hij had er een opgesloten gevoel. In Bialystok woonden toen 52.000 joden; 76% van de toenmalige bevolking en voornamenlijk werkend in de textielindustrie. Naast industriestad was Bialystok ook een studentenstad. Veel textielwerkers waren lid van de socialistische Bund. In 1905 was er een opstand van textielarbeiders. Een anarchist schoot de hoofdcommissaris van politie dood. Uitgerekend de man die de pogrom had voorkomen. Politie en militairen zinden op wraak. Die kregen ze 8 maanden later. Juni 1906 was het Sacramentsdag. In processie liepen katholieken en Russisch-orthodoxen naar het centrum van de stad. Een schot viel, en de vergelding kon beginnen.  Vandalen en oproerkraaiers trokken de joods wijken in. Vernielden, stichtten brand, verkrachten vrouwen en vermoordden joden met bijlen en dolken. De pogrom duurde twee dagen en nachten. Tienduizenden joden verstopten zich in kelders en riolen, daaronder de jonge Lipchitz. Wie daar geen plek wist te vinden probeerde de trein te pakken. Het Poolse spoorwegpersoneel zette de seinen op rood en blokkeerden de locomotieven. Conducteurs en stationwachters hielpen mee de kelen door te snijden van de joodse vluchtelingen. Het plein voor het station lag bezaaid met tientallen lijken. Dit alles volgde de jonge Lipchitz vanuit zijn schuilplaats. Hij hoorde het waanzinnige schreeuwen van de massa. Een traumatische ervaring.

Jarenlang wist Lipchitz dit trauma te onderdrukken totdat zijn vader en, kort daarop, zijn zus overleed. Toen zette hij zich aan het werk.

De schreeuw. Zo moest het beeld gaan heten.

De opengesperde mond was vrij snel in het gips gekneed. Een bovenkaak, een onderkaak. Maar toen gebeurde er iets vreemds. De bovenkaak kreeg de vorm van een hoofd en de onderkaak van een ander hoofd. Aan het ene hoofd kwamen schouders vast te zitten, aan het andere hoofd ook. Het ging opeens razendsnel. Schouders. Armen. Een rug voor de bovenste figuur, een buik voor de onderste. Benen, mooie glooiende benen. Gesloten benen voor de bovenste figuur, opengevouwen voor de onderste.

Hij deed een paar stappen naar achteren. Nam afstand. Hij moest erom glimlachen. Om zijn vader en zijn zuster te gedenken, en misschien wel alle joden uit Litouwen en Polen, had hij géén macaber, angstaanjagend beeld kunnen maken. Onder zijn handen was de liefdesdaad ontstaan. De schreeuw was de schreeuw van een paar geworden. Hij besloot het beeld ook zo te noemen: le cri (le couple). Het luchtte hem ontzettend op. Uit de dood had hij het leven gelicht, uit de wanhoop de hoop.

Geen beeld gaf hem meer voldoening dan dit. Uit het donker had hij licht getoverd.

Uit: Copulatie in brons; uit: Baltische zielen – Jan Brokken; Atlas Amsterdam, 2014

le cri, le couple, lipchitzLe Cri, le Couple; bron foto: nl.pinterest.com

Jacques Lipchitz (1891-1973, Druskininkai, Litouwen)

Tim O’Brien: spooksoldaten

tim o'brien, nytimes.combron foto: nytimes.com

Terwijl Marlon Brando als Colonel Kurtz (in Coppola’s Apocalypse Now) zijn laatste adem uitblaast en nog: ‘the horror, the horror’ uitbrengt, moet ik aan De Spooksoldaten van schrijver Tim O’Brien denken. O’Brien (1946, Austin, USA) staat bekend als vertolker van de ervaringen en gevoelens van oud-Vietnamstrijders in de VS. Van 1968 tot 1970 diende hij in Vietnam. Hij was sergeant en kreeg er een Purple Heart voor. Zijn werk (veelal korte verhalen en een aantal romans) gaan over de ervaringen in die wrede oorlog en de nasleep in de VS zelf. Zijn bekendste verzameling verhalen: The things they carried.

In De Spooksoldaten gaat het om een soldaat die twee keer gewond raakt. De eerste keer wordt hij goed geholpen door de dienstdoende hospik, de tweede keer niet. Dat leidt tot wraakgevoelens die worden uitgeleefd.

Neergeschoten worden is voor een soldaat een vernederende ervaring. Hij schaamt zich ervoor, zo lezen we in dit verhaal. Maar de hoofdpersoon wil graag terug naar het strijdtoneel:

‘ik miste het avontuur, de kameraadschappelijkheid, zelfs het gevaar. Dat is moeilijk uit te leggen aan iemand die het niet ervaren heeft. Gevaar maakt de dingen intens. Als je bang bent, echt bang, proef je je eigen spuug, zie je dingen die je nog nooit eerder gezien hebt, je let op.

In het korte verhaal gaat het ook over de tegenstander/vijand, de spooksoldaat:

‘Spoken’ – zo noemden we de vijand. ‘Een klotenacht,’ mopperden we tegen elkaar als ‘de spoken op pad waren’. In dat jargon betekende ‘spoken zien’ niet alleen bang zijn, maar ook gedood worden. ‘Zie geen spoken,’ zeiden we tegen elkaar. ‘Blijf kalm. Blijf in leven.’ We opereerden in een spookachtig land: sluipschutters, tunnels, voorouderverering, stokoude papa-sans, wierook. Een land vol geesten. We vochten tegen machten die zich niets van de 20-ste eeuwse wetenschap aantrokken. Als je diep in de nacht op wacht stond, leek heel Vietnam te glinsteren en te bewegen: vreemde gestalten die rondwervelden in het donker, fantomen, verschijningen, geesten in de verlaten pagodes, kwelduivels op sandalen. Toen in februari een vent die Olson heette, sneuvelde, zei ineens iedereen dat ‘de Heilige Geest hem had meegenomen.’ En toen Ron Ingo in april op een mijn was getrapt, zei iemand dat hij een duivelsei geworden was: geen armen meer, geen benen, alleen nog maar een beklagenswaardig duivelsei.

Een land van spoken en de vijand was het ergste spook. De manier waarop hij ’s nachts plotseling opdook. Je zag hem nooit maar je dacht dat je hem zag. Tovernarij, bijna, hij was er maar hij was er niet. Hij zweefde. Hij gleed door prikkeldraadversperringen heen. Hij was onzichtbaar, hij ging op in het landschap, hij veranderde van vorm. Hij kon vliegen. Als ijs kon hij wegsmelten. Hij kon je besluipen zonder dat je hem hoorde aankomen. Hij was angstaanjagend.

Best mogelijk dat je overdag in al die onzin niet geloofde. Dan lachte je en maakte er grappen over. Maar ’s nachts geloofde je er wel in: in een schuttersputje is geen ruimte voor scepsis.

Uit: De Spooksoldaten: uit: De beste Amerikaanse verhalen uit Esquire, Meulenhoff Amsterdam, 1990; vertaling Ernst Ris

Tim O’Brien (1946, Austin, USA)

Cami: in dit huis wil je blijven wonen…

cami, ben, letterenhuis.bebron foto: letterenhuis.be

In dit huis wil je blijven wonen…

In dit huis wil je blijven wonen en sterven. / Je moeder schonk je de luiken, je vader / Heeft tot zijn tachtigste in de tuin gespit.

Nu zijn ze verdwenen ergens in jou, op een plek / Waar ze niet moeten dubben en peinzen / En waar ze in een lieve stilte luisteren / Naar een lang ironisch verhaal.

Ze overwegen te verhuizen naar je kinderen.

Uit: Ten westen van Eden, Lannoo Tielt, 1998

Ben Cami (1920-2004, Durham, UK)

Bijna iedere dag muziek: XTC

Ik ben van de punk/new wave en van de gitaren. Ik hoor graag nieuwe dingen. De Britse band XTC bracht die combinatie. Zoals in NL de Amsterdamse Tapes en in de USA Talking Heads. Pop voor hoofd, hart en voeten, dat is mijn ideale combi.

XTC was vooral het vehikel voor Andy Partridge (gitaar) en Colin Moulding (bas) en hun ideeën, die duidelijk geworteld waren in de Britse pop van de jaren 60 en 70 (denk aan Beatles en Kinks). Onverwacht maar welkom was het succes dat de band had in de USA. Dat vroeg om touren en dat deed de band. Tot bloedens toe. Want in 1982 stortte Patridge in. Hij had er even helemaal geen zin meer in. Einde XTC? Nee, de band trok de studio in en maakte albums met onder andere Todd Rundgren. Vaak hadden die albums in de VS dan meer succes. Wat duidelijker werd is dat XTC niet zoveel op had met de tijd. Steeds vaker liepen muziek en de hype van dat moment uiteen. Dat ging wringen en leidde tot dalend commercieel succes en uiteindelijk tot ontbinding van de groep. Wat bleef zijn de muzikale ideeën. Die kregen vorm en inhoud in andere projecten: Dukes of Stratophear bijvoorbeeld dat meer geënt was op psychedelica. XTC: een verloren gegaan pareltje aan de Britse pop-kroon.

Raymond Carver: buren

carver, raymond; trouw.nlbron foto: trouw.nl

Het zijn buren. Het ene koppel is jaloers op het succes van het andere. Als het succesvolle koppel weer eens een tiental dagen weg is, past het andere koppel op huis en haard. Bedoeling is poes Kitty en de planten te verzorgen.

Buurman neemt als eerste de taak op zich. Hij blijft steeds langer weg.

Hij maakte de kleerkast open en koos een hawaï-shirt uit. Hij vond na enig zoeken een bermuda, die keurig geperst over een bruine, gekeperde zomerbroek hing. Hij liet zijn eigen kleren op de grond glijden en schoot de korte broek en het hemd aan. Hij keek weer in de spiegel. Hij liep naar de kamer en schonk zich een glas in en nipte er terug naar de slaapkamer aan. Hij trok een blauw overhemd aan, een donker pak, zwarte wing-tipschoenen, deed een blauwe met witte stropdas om. Het glas was leeg en hij haalde er nog een.

Terug in de slaapkamer ging hij op een stoel zitten, sloeg zijn benen over elkaar en glimlachte, zich onderwijl observerend in de spiegel. De telefoon rinkelde twee keer en hield toen op. Hij dronk zijn glas leeg en trok het pak uit. Hij haalde de bovenste twee laden overhoop tot hij een slipje en een beha vond. Hij stapte in de slip en maakte de beha vast en zocht toen in de kast naar een bij elkaar passend geheel. Hij deed een zwart met wit geblokte rok aan en probeerde die dicht te ritsen. Hij trok een wijnrode blouse aan die van voren sloot. Hij liet een oog over haar schoenen gaan maar begreep dat die niet zouden passen. Van achter het gordijn keek hij lange tijd door het raam in de kamer naar buiten. Toen liep hij terug naar de slaapkamer en borg alles op.

Ook buurvrouw geeft toe aan haar jaloerse nieuwsgierigheid en gaat naar het huis van de buren. Als ook buurvrouw lang wegblijft, besluit buurman haar op te zoeken.

De deur was op slot.

‘Ik ben het. Ben je daar nog, schat?, riep hij.

Even later draaide het slot open en Arlene stapte naar buiten en deed de deur dicht. ‘Ben ik dan al zo lang weg?’, zei ze.

‘Eh ja,’ zei hij.

‘Oh ja?’, zei ze. ‘Zeker met Kitty gespeeld.’

Hij keek haar aan, en zij wendde haar blik af, met haar hand nog aan de deurknop.

‘Raar hè?’, zei ze. ‘Ik bedoel zo bij een ander binnenlopen.’

Hij knikte, nam haar hand van de knop en leidde haar naar haar eigen voordeur. Hij ging met haar hun flat binnen.

‘Het is ook raar,’ zei hij.

Hij bemerkte wit pluis op de rug van haar trui en ze had een kleur op haar wangen. Hij begon haar nek en haren te kussen en ze draaide zich om en kuste hem terug.

‘Ach, wat stom,’ zei ze. ‘Stom, stom,’ riep ze uit, zichzelf met meisjesachtig handgeklap begeleidend. ‘Daar denk ik nu pas aan. Ik heb helemaal niet gedaan wat ik zou gaan doen. Ik ben finaal vergeten Kitty te voeren en de planten water te geven.’

Ze keek hem aan. ‘Dom, hè?’

‘Vind ik niet,’ zei hij. ‘Moment. Ik pak even mijn sigaretten dan loop ik met je mee.’

Ze wachtte tot hij hun voordeur dicht had getrokken en op slot gedaan, pakte toen zijn arm bij de biceps en zei: ‘Laat ik het je maar vertellen. Ik heb een paar foto’s gevonden.’

Hij bleef halverwege het portaal staan. ‘Wat voor foto’s?’

‘Kijk zelf maar,’ zei ze en sloeg hem gade.

‘Serieus?’ Hij grijnsde. ‘Waar?’

‘In een la,’ zei ze.

‘Serieus?’ zei hij.

En toen zei ze: ‘Misschien komen ze wel niet terug,’ en ze stond op hetzelfde moment versteld van haar eigen woorden.

‘Het zou kunnen,’ zei hij. ‘Alles kan.’

Uit: Buren; uit: Waarover wij praten als wij over liefde praten, Arbeiderspers Amsterdam, 1985; vertaling Sjaak Commandeur

Raymond Carver (1938-1988, Clatskanie, USA)

Carver beschreef het anonieme Amerika van de noordwestkust en vooral de wanhopige levens van vertegenwoordigers, barmeisjes en honderden andere kleine luiden die geen raad weten met hun emoties. 

Uit: Steinz, gids voor de wereldliteratuur, Jet en Pieter Steinz, Nieuw Amsterdam uitgevers, Amsterdam, 2015

 

Hilde Domin: voorbijtrekkend landschap

hilde-domin; vpro.nlbron foto: vpro.nl

Voorbijtrekkend landschap

Men moet kunnen weggaan / en toch zijn als een boom: / alsof de wortel in de grond bleef, / alsof het landschap voorbijtrok en wij vast stonden. / Men moet de adem inhouden / tot de wind afneemt / en de vreemde lucht om ons heen begint te draaien, / tot het spel van licht en schaduw, / van groen en blauw, / de oude patronen toont / en wij thuis zijn, / waar het ook zij, / en kunnen gaan zitten en leunen, / alsof het tegen het graf / van onze moeder was.

Uit: Een roos als enig houvast, Pablo Nerudafonds, Brugge, 1994; vertaling Christiaan Germonpré

Hilde Domin (1909-2006, Keulen, Dld)