Calvino: een bijzondere tuinjongen

italo-calvino; studenti.itbron beeld: studenti.it

Italo Calvino (1923-1985, It) schreef veel korte verhalen. In Een middag, Adam gaat het om de ontmoeting tussen een bijzondere tuinman/jongen, want hij is pas vijftien jaar oud, en een meisje, Maria-nunziata (14 jr). Libereso, zoals de jongen heet, heeft lang haar, draagt een stoffen band om het haar bij elkaar te houden en loopt in een korte broek. Net een meisje, vindt Maria-nunziata. Ze begint uit nieuwsgierigheid het gesprek. Libereso wil het meisje voortdurend natuurlijke cadeautjes aanbieden, die zij weigert.

Ik zou graag lippenstift hebben en mijn lippen mooi maken als ik ’s zondags ga dansen. En ook een zware sluier om over mijn hoofd te doen als we naar het lof gaan.

’s Zondags, zei Libereso, ga ik met mijn broer naar het bos en dan vullen we twee zakken met dennenappels. En ’s avonds leest mijn vader voor uit de boeken van Elisco Reclus. Mijn vaders haar hangt tot op zijn schouders en zijn baard tot op zijn borst. En zomer en winter draagt hij een korte broek. En ik maak tekeningen voor de vitrine van de Federazione Anarchia Italiana. Mannen met een hoge hoed zijn bankier, die met een kepi zijn generaal en die met een rond petje zijn priester. Daarna kleur ik ze in met waterverf.

uit: en dan komt de raaf – Italo Calvino, Serena Libri Amsterdam, 1999

Italo Calvino (1923-1985, Cuba)

H.M. van den Brink en het roekeloze talent van New Yorks burgemeester

edward koch; nydailynews.comVoormalig burgemeester van New York Edward Koch; bron beeld: nydailynews.com

Voordat Hans Maarten van den Brink (1956, Oegstgeest) romans ging schrijven was hij journalist. Kunstredacteur bij NRC Handelsblad en correspondent voor diezelfde krant in de VS. In Boven de grond in Washongton en New York doet hij verslag van zijn bevindingen in het land van de onbegrense (on)mogelijkheden.

De burgemeester (Edward Koch, Democraat) voelde zich niet verantwoordelijk voor de burgers die op straat kwamen te staan nadat hun goedkope pensions en woonkazernes vervangen waren door dure nieuwbouw. Bij zijn aantreden telde New York tweeduizend daklozen, nu (eind jaren 80, vorige eeuw)  zijn het er al meer dan vijfitgduizend. Hij had wel een advies voor mensen zoals ik, die zich onbehaaglijk voelen wanneer ze onderweg tussen flat en kantoor door een legioen van bedelaars worden belaagd. Ga naar een priester of een psychiater om van je schuldgevoelens af te komen. Geef in ieder geval geen geld, dat toch maar aan drank en verdovende middelen wordt besteed. Wanneer de inkomsten van de bedelaars terugliepen, zouden ze vanzelf uit het straatbeeld verdwijnen.

De oplossing die Koch voorstelde was louter kosmetisch: een probleem bestaat niet meer als je er een ander gevoel bij hebt, of als het uit het blikveld wordt gehaald. Het is een redenering die in al zijn cynisme kenmerkend is voor de manier waarop in het Amerika van de jaren tachtig politiek wordt bedreven. Alleen een politicus met het roekeloze talent van Edward Koch durft daar zo rond voor uit te komen. Terwijl ik dit overdenk wordt er buiten voor mijn deur hardnekkig doorgehuild en word ik daar wel degelijk behoorlijk zenuwachtig van. Go see a priest, zou de burgemeester zeggen.

uit: boven de grond in Washington en New York, berichten uit een nieuw Amerika – Hans Maarten van den Brink, Meulenhoff Amsterdam, 1988

Swift: ‘Een bijgelovig man die verhalen kon vertellen’

Mijn fascinatie is alles wat vloeit: water, beek, rivier, zee. Als één van die elementen ook nog eens in de titel verschijnt, ben ik verkocht. Zoals: Waterland van de Brit Graham Swift (1949, Londen). Volgens de boekomslag: een familiekroniek, autobiografie, geschiedenisles en detective met als verbindende factor: water. Dat wekt nieuwsgier en ik weet uit eerdere ervaringen dat Swift een meesterverteller is. Dat heeft ie niet van een vreemde blijkt:

Boven ons was de lucht bezaaid met sterren, die zich onder onze ogen leken te vermenigvuldigen. En terwijl we daar lagen zei vader: Weten jullie wat dat zijn, de sterren? Ze zijn het zilveren stof van Gods zegen. Het zijn brokjes van de hemel. God heeft ze naar beneden gegooid met de bedoeling dat ze op ons zouden vallen. Maar toen zag hij hoe verdorven wij waren bedacht hij zich en gaf de sterren de opdracht niet verder te gaan. Zo komt het dat ze wel in de lucht hangen, maar dat het lijkt of ze elk ogenblik kunnen vallen…

Want mijn vader was niet alleen een bijgelovig man, hij had ook een gave om verhalen te vertellen. Verzonnen verhalen, ware verhalen; geruststellende verhalen, waarschuwende verhalen; verhalen met een morele of helemaal geen boodschap; geloofwaardige verhalen en ongeloofwaardige verhalen; verhalen die het een noch het ander waren. Het was een gave die hem in het bloed zat. Maar het was een gave die mijn moeder eveneens bezat – en misschien had hij hem in werkelijkheid wel van haar overgenomen. Want toen ik nog heel klein was, was mijn moeder degene die mij voor het eerst verhalen vertelde, verhalen die, in tegenstelling tot die van mijn vader, zowel uit boeken kwamen als uit haar hoofd, en die bedoeld waren om me ’s avonds in slaap te laten vallen.

En sinds mijn moeders dood, zes maanden voor we bij de palingfuiken onder de sterren lagen, was mijn vaders hang naar het duister, zijn nachtelijke ongedurigheid, steeds dieper geworteld geraakt. Alsof hij voortdurend broedde op een verhaal dat nog verteld moest worden. Zo zag ik hem soms bij maanlicht zijn moestuintje inspecteren, of praten tegen zijn kippen op stok, of ijsberen bij de sluisdeuren of de stuw, waarbij zijn bewegingen te volgen waren aan de hand van het vuur van zijn sigaret.

uit: waterland – Graham Swift, Singel Amsterdam, 1998; vertaling Rien Verhoef

graham swift; sverigeradio.sebron beeld: sverigesradio.se

Kunstenaar en tuinman spreken elkaar

henri cueco; schldr

Jij tekent je frutseltjes… Het ziet er best aardig uit, daar niet van… Het is net als met foto’s: op het eerste gezicht denk je dat het nergens op lijkt, dat er niets te zien is, maar na een tijdje zie je dingen die je eerst niet had gezien.

Je moet geduld hebben. En tijd. Als je aan het werk bent, ga je helemaal op in wat je doet, de rest zie je niet. Ik heb vaak geen tijd om te kijken.

Kijk je nooit naar de ondergaande zon, de sterren, de mist?

Bij mist zie je niet zoveel.

Een zonnestraal in de winter, je brommer die je hebt overgespoten, de huid van een vrouw. Je kijkt toch wel eens naar iets anders dan naar je kroppen sla?

Best mogelijk, maar dat heb ik niet zo in de gaten. De huid van een vrouw is iets anders… Het zijn dingen die je ziet zonder dat je de moeite neemt om bij jezelf te denken dat je ernaar kijkt… Stilte. Die frutseltjes van je…

Vind je die niet mooi?

Dat zeg ik niet, het is goed gedaan, het ziet er goed uit. Het is mooier dan in het echt.

Als je wil, geef ik je een tekening.

Nee, dank je wel, dat kan ik niet aannemen… Ik weet niet of de vrouw het zou begrijpen. Ze heeft je niet bezig gezien… Je moet het aan iemand geven die er iets aan heeft. Bij mij thuis past het niet.

uit: gesprekken met mijn tuinman – Henri Cueco, Oevers Zaandam, 2021; vertaling Floor Borsboom

henri cueco; humanite.frbron beeld: humanite.fr

Henri Cueco (1929-2017, Uzerche, Fr)

Slapstick is visuele effecten en komedie

In mijn jeugd waren slapsticks (Comedy Capers) een eerste kennismaking met de (stomme) film. Dwaze achtervolgingen en het smijten met taarten waren terugkerende elementen. Charlie Chaplin, Buster Keaton, Harold Lloyd, Harry Langdon en later Laurel en Hardy waren de grootmeesters van het genre.

Slapstick werd afgeleid van de houten stokken die circusclowns tegen elkaar sloegen om het publiek te laten applaudiseren. In de dagen van de stomme film was slapstick een komedie die het niet moest hebben van geluid maar van visuele effecten.

André Deed speelde in de eerste films de komiek. Dat was in Frankrijk in het begin van de vorige eeuw.

Max Linder was ook één van de eerste Franse filmkomieken en een ster. Linder was begaafd en invloedrijk. Zijn spiegelscene is een klassieker en werd nogal eens herhaald in andere komische films.

Rond 1912 pikte de filmstudios in de VS de komische film op. Mack Sennett van de Keystone Company werd succesvol met de Keystone Cops, een groep stuntelende politieagenten. De Keystone Cops waren een proefballon voor wat mogelijk was in de slapstick. Technische kunstgrepen ontwikkelden een snelle komedie. Achtervolgingen werden een standaard gegeven. Sensationele stunts lokten het publiek naar de bioscoop.

Komiek Harry Langdon werd groot bij Mack Sennett en werd samen met Chaplin. Lloyd en Keaton één van de grote sterren van de slapstick. Sennett kreeg er een geduchte concurrent bij in de persoon van Hal Roach. Harold Lloyd, Our Gang Kids en Laurel en Hardy waren de succesnummers van Roach Studio.

bron: film begrijpen – Ronald Bregan, 2011

Een woest en onvolwassen wezen

havikken; roofvogelszeeland.nl.jpegbron beeld: roofvogelszeeland.nl

Toen hij een jonkie was, nog niet kon vliegen en een slordig hoopje was met hier en daar wat dons, zo’n dooraderd wriemelig bloterikje met opengesperd bekje dat je ziet als je in mei in een vogelnest kijkt, toen hij dus nog een inwoner was van het verre Duitsland, toen was er een griezel naar zijn moeders nest gekomen met net zo’n mand, en had hem erin gepropt. Nog nooit had hij een mens gezien, laat staan dat hij in zo’n ding was opgeborgen, een ding dat onheil ademde, niets natuurlijks had en stonk naar mensen. Hij moet gedacht hebben dat hij doodging – iets wat je nooit ziet aankomen – toen hij als onnozel piepkuiken, met onhandige klauwen graaiend naar houvast, werd gemaltraiteerd in die vreemde ovale omgeving. De keelgeluiden, het onvogelachtige nest waarin hij werd gezet, de akelige handen die hem vastklemden, de tweede mand, de stank en het lawaai van de auto, het ondraaglijke ritmische gebeuk van het vliegtuig dat zijn wegglijdende klauwen deed stuiteren op de weinig houvast biedende gevlochten ondergrond, helemaal naar Engeland, hitte, angst, herrie, honger, nergens een sprankje natuur: met dat alles achter de rug, panisch maar nog steeds ongebroken, arriveerde de jonge havik in zijn vervloekte mand bij mijn huisje – een woest en onvolwassen wezen dat door zijn vader en moeder in een adelaarsnest was gevoed met bloederig en nog lillend vlees, een vreemdeling uit zwartbeboste streken, waar een bundel takken op duizelingwekkende hoogte en wat witte uitwerpselen met botjes en veren aan de voet van de boom zijn natuurlijke biotoop waren geweest. Hij die was geboren om frank en vrij in het groen van dat Teutoonse hoogland rond te vliegen, om te moorden met zijn trotse poten en om toe te tasten met die gekromde Perzische bek, hopte nu op en neer in die mand met een soort vroegrijpe hooghartigheid, met het ongeduld van een verwende maar nobele erfgenaam van het Heilige Roomse Rijk.

uit: de havik – T.H. White, Atheneum – Polak & Van Gennep Amsterdam, 2016; vertaling Jolande van der Klis

Terence White (1906-1964, Bombai, India)

Coetzee, de nieuwe vrouw en het hart van het nieuwe land

j-m-coetzee; adelaide.edu.aubron beeld: aidelaide.edu.au

Het is het debuut van Nobelprijswinnaar J.M. Coetzee (1940, Kaapstad, ZA): In het hart van het land. Een blanke boerendochter vertelt over haar vader, die een jonge zwarte minnares neemt.

De nieuwe vrouw. De nieuwe vrouw is een lui grofgebouwd, wellustig katachtig wezen met een brede, traag glimlachende mond. Haar ogen zijn zwart en sluw als twee bessen, twee sluwe zwarte bessen. Ze is een grote vrouw met smalle polsen en lange mollige spits toelopende vingers. Ze eet met smaak. Ze slaapt en eet en luiert. Ze steekt haar lange rode tong uit en likt het zoete schapenvet van haar lippen. O, wat is dat lekker, zegt ze en ze glimlacht en rolt met haar ogen. Ik kijk gebiologeerd naar haar mond. Dan keert ze de brede glimlachende mond en de sluwe zwarte ogen mijn kant op. Ik kan haar glimlach maar moeilijk verdragen. We vormen geen gelukkig gezin, wij drieën.

(..) Mijn vaders eerste echtgenote, mijn moeder, was een broze zachtaardige liefhebbende vrouw die leefde en stierf onder de duim van haar man. Haar man heeft haar nooit vergeven dat ze hem geen zoon kon baren. Zijn meedogenloze geslachtsdrift leidde tot haar dood in het kraambed. Ze was te broos en te zachtaardig om de ruwe ruige erfzoon ter wereld te brengen die mijn vader wenste, dus ging ze dood.

uit: in het hart van het land – J.M. Coetzee, Cossee Amsterdam, 2003; vertaling Peter Bergsma

Don DeLillo en het eindeloos vervullende uitzicht

don delillo; dailykos.combron beeld: dailykos.com

De Derde Wereldoorlog is gaande. De verteller bevindt zich samen met een collega in een ruimteschip. Vanuit het schip volgen ze de oorlogsverrichtingen op aarde. De Amerikaanse schrijver Don DeLillo (1936) grijpt de gebeurtenis aan om de mens te portretteren die het zover heeft laten komen:

Het uitzicht is eindeloos vervullend. Het lijkt wel het antwoord op een heel leven van vragen en vage verlangens. Het bevredigt iedere kinderlijke nieuwsgierigheid. iedere sluimerende begeerte, het verzadigt de wetenschapper, de dichter, de primitieve ziener in hem, de aanschouwer van branden en vallende sterren, alle obsessies die aan de nachtzijde van zijn bewustzijn vreten, al het zoete, dromerige smachten naar naamloze, verre oorden, al het aardse gevoel dat hij heeft, de neurale hartslag van een wilder besef, zijn medeleven met beesten, zijn geloof in een immanente levenskracht, de Heer der Schepping, al zijn heimelijk gekoesterde ideeën van menselijk een-zijn, al zijn wensen, alle hoop in zijn eenvoudige ziel, al het te veel en niet genoeg, alles tegelijk en stukje bij beetje, iedere verzengende drang om zich aan verantwoordelijkheid en routine te onttrekken, te ontsnappen aan zijn eigen overspecialisatie, het begrensde, spiraalsgewijs inwaarts bewegende zelf, alle rudimenten van zijn kinderlijke wens te kunnen vliegen, zijn dromen over vreemde ruimten en griezelige hoogten, zijn fantasieën over een gelukkige dood, al zijn indolente, sybaristische neigingen -lotuseter, roker van grassen en kruiden, blauwogige staarder in de ruimte – dat alles wordt bevredigd, allemaal in dat levende lichaam verzameld en opgetast, het schouwspel dat hij door het raam ziet.

Zo interessant, zegt hij eindelijk. Die kleuren en alles.

Die kleuren en alles.

uit: menselijke momenten in de Derde Wereldoorlog – Don DeLillo, Anthos Amsterdam, 2012; vertaling Gerda Baardman en Jan de Nijs 

 

H.M. van den Brink beloont verwachtingen

Kun je verwachtingsvol schrijven? Dat is wat in me opkomt bij het lezen van Over het water, de novelle die Hans Maarten van den Brink (1956) schreef. Het boekje trok de aandacht door verwijzingen naar internationale prijzen en belangstelling. Een Nederlands boek dat internationaal de aandacht trok? Dat moet iets bijzonders zijn. En dat is het.

Het schrijvan van Van den Brink is in dit boek zwanger van de verwachtingen. Voortdurend wil je weten hoe het verder gaat en vooral waar de verhaallijn me gaat brengen. Het is een mooi en zorgvuldig schrijven, een schrijven met diepgang.

roeien; roeland (studio)koningfoto: Roeland Koning; bron beeld: Studio Koning

Tijdens zo’n (roei)training maakte het landschap langs het water deel uit van het werk. Het riet, de weilanden, de boerderijen en, verder weg van de stad, de theekoepels waarachter landhuizen wit en grijs al honderden jaren stonden te dromen – het had eigenlijk allemaal niets te maken met de twee zwetende jongens die, soms steunend en vloekend (ik), soms omkijkend en dan bijsturend, inhoudend of extra kracht zettend (David) over het water voortbewogen. Maar het kon ook niet worden gemist. Het leek wel of al die natuur en de sporen van beschaving er speciaal voor ons waren, als een decor en zetstukken van ons werk, zoals wij, omgekeerd, ons in het zweet werkten als dank voor het voorrecht om er deel van uit te mogen maken. Wij twee, in een smalle bruine boot, op het spiegelende water, dat nu eens zwart leek en dan weer blauw, uitgelicht door een stralende zon, toegeknikt door overhangende bomen, aangemoedigd door fluisterend gras en suizend riet, nagestaard door koeien en vissers, met het geblaat van schapen of de hoorn van een vrachtschip in onze oren, met de wind die door onze haren streek en onze longen met zuurstof vulde. Wie zijn best deed, kon vroeg of laat van dit landschap een beloning verwachten.

uit: over het water – Hans Maarten van den Brink, Olympus Amsterdam, 2014