Giovanni Boldini schilderde de ‘rich and famous’

Giovanni Boldini; vrw2Giovanni Boldini; vrw4Giovanni Boldini; vrw6Kijkend naar de portretten van Giovanni Boldini (1842-1931, Ferrara, It) valt op dat het om vrouwen gaat die geen moeite hebben de weelde, die hen omringt, te tonen. Dat klopt want Boldini was de kunstschilder van ‘the rich and famous‘ tijdens, wat genoemd wordt, de Belle Epoque.

Boldini was een virtuoos en bewoog zich in de sociale, aristieke en literaire scene van Parijs. Parijs dat zich in de Belle Epoque bevond. De Belle Époque is een periode in de Europese geschiedenis van het einde van de 19de eeuw tot het begin van de Eerste Wereldoorlog. De periode die werd gekenmerkt door algemene welvaart, een enorme ontplooiing van de kunsten en wetenschappen en een hoge mate van maatschappelijke rust.

Boldini, geboren in Ferrara, Italië in 1842, bracht het grootste deel van zijn carrière door in Parijs. Hij was een goede vriend van schilder Degas en ook van schrijver Proust, en bewoog zich in aristocratische en hogere middenklasse kringen.

Tijdens zijn leven genoot hij veel succes en werd hij de favoriete portrettist van een rijke, internationale klantenkring. In Parijs, de modehoofdstad van de wereld, had hij zijn gelijke niet als het ging om het portretteren van prinsessen en rijke erfgenamen – altijd in de mooiste jurken

Zijn onnavolgbare stijl heeft zijn werken tot getuigenis gemaakt van dat verloren tijdperk in Parijs.

Giovanni Boldini; vrwGiovanni Boldini; vrw3Giovanni Boldini; vrw5

Marguerite Yourcenar herinnert zich Le Mont Noir

IMG_6587

Ik was op vakantie in het noorden van Frankrijk, vlakbij de grens met België. Op deze grens ligt Le Mont Noir, de Zwarte Berg. Aan de Franse kant ligt Saint Jans Cappel, een slaperig dorpje met een bijzonderheid; ze hebben er een museum dat gewijd is aan de Franse schrijfster Marguerite Yourcenar (1903-1987), de eerste vrouw die werd toegelaten aan de Académie Française. Yourcenar bracht een deel van haar kindertijd door op een landhuis op Le Mont Noir.

IMG_6591

Na een bezoek aan het museum, waar we warm onthaald werden door de gastvrouw aldaar, (zij liet ons alles zien wat men in het museum verzameld had van en over de schrijfster), togen we naar die Zwarte Berg. Het landhuis is verloren gegaan. Wat rest is het optrekje waar de tuinman woonde; een prachtige wandeling over het voormalige domein van de familie Yourcenar; en een nieuw landhuis dat tegenwoordig dienst doet als huisvesting voor schrijvers die aan een boek willen werken in een prikkelarme omgeving.

IMG_6601

Die periode op Le Mont noir was voor Yourcenar nogal vormend. Haar moeder overleed op het kraambed. Haar vader omgaf zich met veel mensen; personeel en vriendinnen. Dat was vooral ook in de periode op de Zwarte Berg, waar vader en kind zich terugtrokken na die vreselijke gebeurtenis in Brussel, waar de schrijfster ter wereld werd gebracht.

In Met open ogen, een verslag van gesprekken die Yourcenar en journalist Matthieu Galey met elkaar hadden, vertelt ze uitgebreid over haar kinderjaren.

Was u tijdens uw kindertijd een eenzaam meisje?

Tot op zekere hoogte wel. Het ging eigenlijk op en neer; dan was ik weer eens een tijd alleen, en dan weer midden tussen andere kinderen of mensen bij wie mijn vader dan verbleef. Maar bij tijd en wijle toch wel eenzaam, ja, en ik geloof dat het iets geweldigs goeds is, als men vroeg went aan de eenzaamheid. Dat leert een mens, in zekere mate tenminste, om het zonder anderen te kunnen stellen. Het leert een mens ook om meer van anderen te houden. Bovendien is er diep in het kind een onverschilligheid, die je maar heel zelden vindt beschreven. Ik weet niet of de mensen zich gegeneerd voelen als ze die onverschilligheid merken, maar het treft mij altijd als ik naar kinderen kijk: ze leven in hun eigen wereld. En ik heb het gevoel dat ik in mijn eigen wereld leefde.

Kortom, in veel opzichten was het verblijf op Le Mont Noir een bepalende factor in de kindertijd van de schrijfster. Ze zegt er later het volgende over:

Dus, Le Mont Noir, het beste van Le Mont Noir voor mij is dat ik daar op het land leefde en de natuur leerde kennen. Het is heel belangrijk voor een kind, dat het opgroeit in een natuurlijk milieu, dat het leeft met de dieren, en dat het iedere dag mensen van allerlei slag ontmoet en veel omgang heeft met mensen uit het volk. Ik zeg ‘mensen uit het volk’, omdat ik geen ander woord weet, ik bedoel mensen die tot geen enkele coterie behoren, die gebrek lijden. En een kind dat in een groot huis tamelijk eenzaam is, gaat nu eenmaal vanzelf veel om met de tuinman, de koetsier, het melkmeisje. Dat zijn de mensen die ik het eerst heb leren kennen, en vaak zijn het nog steeds dezelfde mensen die ik nu het liefste opzoek. Misschien houd ik wel alleen maar van de mensen die ten onrechte worden verondersteld erg simpel te zijn.

fragmenten uit: met open ogen, gesprekken met Matthieu Galey; Ambo Baarn, 1982; vertaling Ton van der Stap

Beelden van boven naar beneden: het Yourcenar-museum In Saint Jans Cappel; de schrijversresidentie die op Le Mont Noir te vinden is; het optrekje van de voormalige tuinman (eigen collectie)

Walser wandelt en fantaseert

De Zwitserse schrijver Robert Walser (1878-1956) deed in De wandeling verslag van een wandeling. De novelle is een typisch voorbeeld van Walser’s manier van schrijven, die het best als volgt getypeerd kan worden:

“Robert Walser schrijft over zichzelf en alleen maar over zichzelf. Zijn werken zijn, wanneer je ze aan elkaar rijgt, een soort innerlijke autobiografie met een veranderde stem: zijn rollen geven hem pas de mogelijkheid überhaupt iets te zeggen, hij kan alleen maar “ik” zeggen wanneer dit Ik verkleed is als een kind, een scholier, een beambte, een wandelaar, etc.” Urs Widmer op de website: robertwalser.nl

In het navolgende fragment wandelen we nog een stukje met Walser mee en delen we zijn gedachten:

Weet u dat ik hardnekkig en onverdroten in mijn hoofd aan het werk ben en vaak misschien wel actief in de beste zin van het woord, terwijl het eruitziet alsof ik slome, dromerige, trage aartsleegloper en man zonder verantwoordelijkheid ben die zich gedachteloos en werkloos in het blauw of groen verliest en een slechte indruk wekt?

Geheimzinnig sluipen de wandelaar allerlei invallen en ideeën achterna, dusdanig dat hij midden onder het vlijtige, oplettende lopen stil moet staan en moet luisteren omdat hij van onder tot boven door merkwaardige indrukken, door geestesgeweld bevangen, plotseling het betoverende gevoel heeft alsof hij in de grond zakt doordat zich een afgrond opent voor zijn verblinde, verwarde denkers- en dichtersogen. Zijn hoofd dreigt eraf te vallen. De anders zo levendige armen en benen lijken verstard. Landschap en mensen, klanken en kleuren, gezichten en gestalten, wolken en zonneschijn draaien als schimmen om hem heen; hij vraagt zich af: Waar ben ik?

Hemel en aarde stromen en storten in een bliksemend over elkaar heen golvend, onduidelijk schemerend nevelbeeld ineen. De chaos begint en alle orde verdwijnt. Moeizaam probeert de ontstelde zijn gezonde verstand bij elkaar te houden; dat lukt hem. Daarna zet hij zijn wandeling vol vertrouwen voort.

Hout u het voor volstrekt onmogelijk dat ik tijdens zo’n geduldige wandeling reuzen aantref, de eer heb professoren te zien, in het voorbijgaan met boekhandelaren en bankbedienden verkeer, met zangeressen en actrices spreek, bij geestige dames het middagmaal gebruik, door bossen struin, gevaarlijke brieven verstuur en het woest aan de stok heb met geniepige, ironische meester-kleermakers? Toch kan dit alles gebeuren, en ik denk dat het inderdaad gebeurd is.

De wandelaar wordt steeds door iets merkwaardigs, iets fantastisch begeleid, en hij zou gek zijn als hij aan dit geestrijke iets geen aandacht zou schenken; maar dat is ook helemaal niet het geval, hij heet juist alle vreemde verschijnselen hartelijk welkom, raakt bevriend, verbroedert zich met hen, maakt er vastomlijnde, kernachtige entiteiten van, geeft ze een ziel en vorm zoals zij op hun beurt ook hem bezielen en vormen.

uit de wandeling, Lebowski Amsterdam, 2015; vertaling Machteld Bokhove

Eric Satie bedenkt en speelt enige wijsjes

https://youtu.be/TL0xzp4zzBE

Ik ben heel jong ter wereld gekomen in een heel oude tijd.

(..)

Soms heb ik er spijt van dat ikzelf op deze verschrikkelijke wereld ben gekomen; niet dat ik de wereld haat. Neen.. ik houd van de wereld, de grote wereld.. zelfs de demi-monde, omdat ik persoonlijk min of meer tot de demi-monde behoor.

Maar wat ben ik op deze zo aardse en naar aarde riekende aarde komen doen?

Heb ik de plicht om er te blijven? Ben ik er gekomen om een missie te vervullen? Een opdracht?

Heeft men mij erheen gestuurd om mij te amuseren? .. om mij een beetje te verstrooien? .. om de ellende van een leven aan gene zijde te vergeten dat ik mij niet meer herinner?

Kom ik er niet ongelegen?

Wat valt er op al deze vragen te antwoorden?

Bijna bij mijn aankomst, hier beneden, gelovende goed te doen, ben ik enige wijsjes gaan spelen die ikzelf bedacht heb.. Al mijn moeilijkheden zijn daaruit voortgekomen.

uit: teksten – Eric Satie, Querido Amsterdam, 1976; vertaling Frieda van Tijn-Zwart

https://youtu.be/oOTpQpoHHaw

Cees Nooteboom: ‘niet alles tegelijk’

Als ik dit schrijf vieren we het feest der boeken met de Boekenweek. In De Volkskrant las ik dat biograaf en schrijver Onno Blom zich verdiept had in de beste boekenweek-geschenken. Daartoe behoorde Het volgende verhaal van Cees Nooteboom. Een blik op de boekenkast en ik vond dat exemplaar.

De hoofdpersoon gaat in Amsterdam naar bed en wordt ’s morgens wakker in een hotekamer in het Portugese Lissabon. Een verhaal over herinneringen en over tijd:

Tijd is het systeem dat ervoor moet zorgen dat niet alles tegelijk gebeurt…

Ik ben een aantal keren in de Portugese hoofdstad geweest. Er waren veel redenen: de stad van Fernando Pessoa, de Taag, het Castelo de São Jorge, de fado, Slauerhoff, F.C. Terborgh, de pleinen, het park en Marques de Pombal. Wat ik nog niet eerder gezien had, en Nooteboom maakte me daarop attent in dit verhaal, is Hora Legal. Daarover het volgende:

hora legal; rtp.pt

bron beeld: rtp.pt

Ik draai me om naar de stad die langzaam omhoog loopt en weet dat ik hier iets zoek, maar wat? Iets dat ik terug wil zien, en waarvan ik pas zal weten wat het is als ik het terugzie. En dan zie ik het: een dwaas klein gebouwtje met een enorme klok, bijna een stenen schuurtje dat helemaal uit klok bestaat, groot, rond, wit, met machtige wijzers, zij wijzen de tijd aan, ze hebben hem in beheer. Hora Legal staat er met grote letters boven, en in de warrige losheid van dat plein klinkt dat inderdaad als een wettekst: wie er ook aan de tijd wil komen, waar dan ook, wie hem wil rekken, tegenhouden, laten vloeien, stremmen, verbuigen, weet dat er aan mijn wet niet te tornen valt, mijn ontzaglijke wijzers geven het ijle, efemere, onbestaande nu aan, en dat doen ze altijd. Zij bemoeien zich niet met de corrumperende deling, de hoerigheid van het nu van de geleerden, het mijne is het enige, werkelijke, durende nu en steeds opnieuw duurt het zestig meegetelde seconden, en nu net als toen, sta ik daar en kijk naar de grote, zwarte, ijzeren wijzer die naar de lage, witte, in segmenten ingedeelde vlakte tussen de 10 en 15 wijst, tot hij met een schok naar het volgende lege vlak oprukt en beveelt, bepaalt, zegt dat het daar nu nu is. Nu?

uit: het volgende verhaal – Cees Nooteboom, CPNB boekenweekgeschenk 1991

nooteboom, cees; welt.debron beeld: welt.de

Cees Nooteboom (1933, Den Haag)

‘De acteur even belangrijk als de tekst!’

mulisch-harry; wdr1.debron beeld: www1.wdr.de

Het is Boekenweek. Bij de Boekenweek hoort het Boekenweek-geschenk. Dat is al sinds 1932 zo. Dit jaar was De eerlijke vinder van de Vlaamse Lize Spit het geschenk. In 1999 schreef Harry Mulish het boekenweek-kado. De novelle heette: Het theater, de brief en de waarheid. Aanleiding voor het verhaal was de ‘affaire Jules Croiset’, de acteur die zelf zijn ontvoering door neo-nazi’s in scene zette om te voorkomen dat een toneelstuk opgevoerd werd. Dat stuk was: Het vuil, de stad en de dood van de Duitse regisseur Rainer Werner Fassbinder. Volgens Croiset was het stuk anti-semitisch.

Na herlezing van de novelle vielen mij een aantal zaken op: hoe snel je dit soort affaires vergeten bent; hoe actueel het thema anti-semitisme is en hoe de novelle ook een waar tijdsdocument is.

Hoofdpersonen in de vertelling, Herbert de acteur en zijn vrouw Magda vertellen vanuit hun perspectief een ander verhaal over de gebeurtenis. Sterker nog: in het eerste deel vertelt Herbert bij de begrafenis van Magda zijn visie. In het tweede deel komt Magda met haar verhaal bij het ten grave brengen van Herbert.

Er is een fragment waarin Herbert, de acteur, zich boos maakt over hoe hij als acteur behandeld werd door zijn regisseurs.

Door jou werd ik toen een overloper, een deserteur, en dat heeft mij bevrijd. Hoe was ik opgeleid? Tot een slaaf van de tekst, die ik precies zo had te spreken als de regisseur het wilde. Ook elke beweging werd door hem aangegeven, zonder zijn goedkeuring mocht ik zelfs mijn benen niet over elkaar slaan. Eigenlijk was ik niet meer dan een levende buiksprekerspop, en daar heb jij een eind aan gemaakt met je tomaat. Oudere acteurs en actrices kwijnden weg, hun carrières waren gebroken en zij groetten mij niet meer op straat. Maar dank zij jou, en samen met jou, kwam ik terecht in dat bonte circuit van alternatieve, kleine gezelschappen, dat toen ontstond, en die allemaal experimenteerden met nieuwe vormen. Wat een tijd! Als ik er aan terugdenk, is het alsof ik ’s nachts in een verlaten landschap een verlicht huis zie waar een groot feest aan de gang is. In plaats van in theaters speelden we op pleinen, in tenten, op dekschuiten, aan het strand, in vervallen fabrieken, scholen, verlaten kerken, kazernes, gevangenissen. In morsige achterafzaaltjes ontketenden wij heksenketels van woorden, acrobatiek, muziek, projecties van dia’s en films, je kon het zo gek niet bedenken. Toneelschrijvers kwamen er niet meer aan te pas, we maakten alles zelf, tot en met de decors. Wat we maar vinden konden of zelf bedachten, plakten we aan elkaar. Vroeger was de tekst alles en wij waren niets, nu was de tekst niet belangrijker meer dan andere elementen van de voorstelling, alles was gelijkwaardig, dat wil zeggen, de acteur was plotseling even belangrijk als de tekst, nee, belangrijker, veel belangrijker!

uit: het theater, de brief en de waarheid – Harry Mulisch, CPNB, 2000

Harry Mulisch (1927-2010, Haarlem)

Beeldhouwers Córdova en Vergener roepen op tot beschouwen

cordova, cristina; sclptr7cordova, cristina; sclptr8cordova, cristina; sclptr9cordova, cristina; sclptr10

Twee beeldhouwers wiens werk oproept tot beschouwen. Bij Cristina Córdova gaat het om zaken als: geslacht, ras, schoonheid en macht. Bij Willy Vergener komt vervuiling en aantasting van ons milieu aan de orde. Córdova maakt haar sculpturen van klei; Vergener snijdt zijn beelden uit hout.

Cristina Córdova (1976, USA) komt oorspronkelijk uit Puerto Rico en maakt figuratieve beelden die de grens verkennen tussen het materiaal en wat het bij de kijker oproept. Door haar Latijns-Amerikaanse opvoeding gedreven bevraagt haar werk sociaal-culturele opvattingen over zaken als: geslacht, ras, schoonheid en macht.

De beelden zijn levenloos, drukken toch aanwezigheid uit en kunnen een spiegel zijn voor onze diepste verlangens en onze doelen, aldus de Amerikaanse.

WillyVerginer; sclptrWillyVerginer; sclptr2WillyVerginer; sclptr4WillyVerginer; sclptr5Willy Verginer (1957, It) maakt hyperrealistische gebeitelde houten sculpturen die even aangrijpend als absurdistisch zijn. Verginer’s precieze sculpturen tonen mensen en dieren in situaties die verwijzen naar spanningen tussen natuur en mens. De moeizame relatie tussen de hedendaagse industrie en het landelijke dierenleven zijn een veel voorkomend motief in zijn werk, net als een grafische afbakening in kleur. Verginers werken geven commentaar op hedendaagse vervuiling en aantasting van het milieu en betrekken menselijke proefpersonen als passieve waarnemers of zelfs actieve bijdragers aan deze vernietiging.

Raoul de Jong keert terug naar Boto Banja

raoul de jong; vpro.nlbron beeld: vpro.nl

Behoefte hebben aan het echte verhaal van je voorouders, de slaaf gemaakten. Zij die vanuit Afrika, het moederland, versleept en verhandeld werden naar de Nieuwe Wereld. Behoefte hebben aan inzicht in hun cultuur, hun muziek, hun dansen en hun schrijven. En wat dat onderzoek je anno nu brengt. Dat is ongeveer de kern van Boto Banja, het boekenweek-essay, geschreven door Raoul de Jong (1984), die je zou kunnen kennen als de schrijver van Jaguarman.

De Jong neemt je mee op een zoektocht, op een boot, naar een geheim genootschap van zwarte schrijvers die hun stem lieten klinken, niet als slachtoffer, maar als vrijgemaakten, die zich vasthielden aan hun identiteit waarvan de geesteswereld belangrijk onderdeel uitmaakt. Eén van die schrijvers,  Aimé Césaire uit Martinque, zegt over de daders van de slavernij:

Zij, ik bedoel de mensen die geloven dat er geen andere stemmen bestaan dan de stem die zegt dat zij in het centrum van alles staan, dat er niets belangrijkers is dan hun wil, dat ze alles al weten, dat er niets valt te leren behalve de lessen die ze krijgen gevoerd, dat zij de ware slachtoffers zijn.

De Jong leert tijdens zijn zoektocht wat de onverzettelijkheid en de onkwetsbaarheid van de slaafgemaakte inhield. Waarom zij de Banja dansten en waarom die gekoppeld werd aan het schip, de boto:

Ik denk aan alle mensen die ooit, niet eens zo lang geleden, opeengestapeld, vastgeketend, over elkaar poepend, plassend en kotsend, werden getransporteerd over deze zelfde golven. Velen overleefden de overtocht niet. Hun lijken werden als vuilnis in de oceaan gegooid. Maar dat was niet hun einde. In het water werden ze opgevangen door de zwarte zeemeermin La Sirene, die zonder dat de bemanning het doorhad met het slavenschip was meegezwommen, helemaal uit Afrika. Ze schudde deze mensen wakker en bracht hen terug naar waar ze vandaan kwamen, thuis. Voor de mensen die de overtocht wel overleefden werd ‘thuis’ een plek die nooit meer terug kon worden gevonden, behalve in flarden van liedjes die meekwamen met het water en de wind. Dit zijn de mensen die mij het leven gaven. Misschien voel ik wat zij hebben gevoeld, banzo, zoals ze het noemen in Brazilië. Ik verlang naar een thuis. Een plek waar een mens zoals ik niets bijzonders is. Een plek om gewoon te zijn zonder dat ik mezelf hoef uit te leggen. Het voelt alsof die plek voorgoed is verdwenen. Maar misschien moet ik vertrouwen op de Boto Banja en vind ik thuis bij het eindpunt, de plek waar de overlevenden van de overtocht uit elkaar werden getrokken, op Curaçao.

uit: boto banja – Raoul de Jong, CPNB, Boekenweek 2023

Willem van Toorn: liefde langs de rivier

willem van toorn; luigiasorrentino.itbron beeld: luigiasorrentino.it

Schrijver, dichter en vertaler Willem van Toorn (1935, Amsterdam) maakt zich veel en vaak druk over de verkwanseling van ons landschap in het algemeen en de aanleg van verhoogde dijken in het bijzonder. Dat heeft veel te maken met gevoelens die teruggaan naar zijn jeugdjaren, die zich, wat zijn familie betreft, afspeelden langs de Waal in de Betuwe.

In zijn roman De rivier volgen we een familiegeschiedenis. Maar niet alleen een familiegeschiedenis, het gaat ook over Van Toorn’s eigen opvattingen over de ingrepen in het landschap en over zijn eigen verhaal. De rivier de Waal is de blauwe draad. Een voorbeeld van hoe Van Toorn de rivier een rol laat spelen:

Het was misschien vijftien jaar geleden, mijn huwelijk was niet wat het zijn moest, ik was wanhopig verliefd op E. wier voorgeslacht ook uit het Rivierengebied kwam al was het van die andere rivier, de Rijn. Wij maakten een geheim tochtje, en halverwege de voorjaarsmiddag waren we zo totaal gek van herinneringen, de adembenemende schoonheid van bloeiende bomen en dorpjes achter de dijk en gigantische witte wolkenstapelingen boven het schitterende water, en onze bezetenheid van elkaar, dat we alleen nog met begerige ogen het landschap afspiedden naar hoog gras of donkere hoekjes van boomgaarden waarin we elkaars kleren konden uittrekken. Heviger was het rivierenlandschap nooit tot mij doorgedrongen. Toen we het speuren naar de paradijselijke plek niet langer volhielden, zetten we de auto onderaan de dijk en struikelden naar een nauwelijks schaduw gevend boompje aan het begin van een krib. We lagen nauwelijks of een voorbijvarende schipper gaf een lange stoot op zijn scheepstoeter, maar het kon ons niets meer schelen.

uit: de rivier – Willen van Toorn, Querido Amsterdam, 1999

Willen van Toorn (1935, Amsterdam)

Vogels volgens Ivo de Wijs

blauwborst

Blauwborst

Een jonge blauwborst riep te Leiden: / Ik ga vergaderen, pa en moe! / Waarop zijn rechtse ouders zeiden: / ’t Is net een roodborst, af en toe

fuut

Fuut

Hier is de fuut, zoals u ziet / Zich van de nestbouw aan het kwijten / Met wier en eendekroos en riet / En andere futiliteiten

houtsnip

Houtsnip

Schel stoot de houtsnip kreten uit: / Tjek, tjek – wilt u dit onthouden! / Beluistert u een dof geluid / Dan is hij snip- en snipverkouden

zwarte_kraai

Kraai

Regen sijpelt overvloedig / Zwarte vlerken vliege heen / Ieder najaar stemt mismoedig / Kraaien, kraaien in de reen