Haalt Buwalda de deadline?

Buwalda-Peter-©-Linda-Stulic; standaarduitgeverij.befoto: Linda Stulic; bron beeld: standaarduitgeverij.be

Je bent jong en je wilt wat, leren bijvoorbeeld. In het geval van schrijver Peter Buwalda (1971) de journalistiek. In een stuk voor Hard Gras (Kuifje in Rotterdam, 2012) verhaalt hij over de leercurve die hem een stage in de journalistiek overkwam.

Want god, wat ging het slecht, zeg. Ik was het slechtste jongetje van de duikboot. Ik begreep er geen klap van, van de journalistiek. Het was een schubbige materie waarop ik geen vat kreeg, in elk geval te langzaam. Ik had geen neusje voor nieuws, dat stond inmiddels wel vast, en ik was ongeschikt voor deadlines. Snel even een berichtje tikken was voor mij net zo eenvoudig als snel even op vier pennen een sok breien. Op mijn bureau stond een telefoon waarmee ik werd geacht ministeries te bellen, brandweerkazernes, politiewoordvoerders, maar zodra ik in het bijzijn van de andere strebers het woordje ‘leerling-journalist’ had uitgesproken, trok mijn speeksel zich terug, eb in de mond, en verstond ik wegens oorsuizingen maar half wat er aan de andere kant van de lijn gezegd werd.

Ik herinner me een schaalprobleempje dat ik had met een lang artikel dat we moesten schrijven ter afsluiting van de collegereeks ‘onderzoeksjournalistiek’. Ik probeerde een onderwerp te behappen waar ik nu nog in stik als ik eraan terugdenk, iets met invloedssferen in het Europees Parlement, niet eens uit zelfoverschatting of zo, maar uit aandoenlijke onkunde die helaas niet eens een klein glimlachje op de mond van Yvonne bracht. Die vuurde gewoon vanuit de heup, onzin, te groot, afbakenen, waarna ik na een paar dagen aankwam met iets futiels, een bonsai-onderwerpje dat ze, terecht, weghoonde, en toen wist ik na een weekend denken weer iets te groots – ‘daar zet The New York Times een team van vier onderzoeksjournalisten op, Peter – en toen flitste er iets heets voorbij waarvoor ik net op tijd kon bukken: de deadline.

uit: Kuifje in Rotterdam voor Hard Gras 82, 2012

Peter Buwalda (1971, Brussel, Be)

Paul van Ostaijen is het ongeluk voor

paul van ostaijen, demorgen.bebron beeld: demorgen.be

De overtuiging van notaris Telleke

Het had veel overtuigende bewijzen vanwege zijn bekenden gevergd, alvorens notaris Telleke besloot een reis in een sneltrein te maken. En spijts deze bewijzen hield hij nog aan zijn mening vast. Dat ding beweegt te snel. Daar moeten ongelukken uit voortspruiten. Als men de voeten te snel de ene voor de andere plaatst, valt men ook. Precies hetzelfde moest met een sneltrein gebeuren.

Maar Telleke had zich laten overtuigen. Niet dat de ongelukken zelden voorkwamen, wel dat hij het ook eens wagen kon. Dat was nu juist een beangstigend met-de-zich-in-het-onklare-zijn.

Nu zat Telleke in de sneltrein. Hij sprong, liep naar het venster en gilde: de trein rijdt te snel. Er gebeuren zeker ongelukken.

Telleke wou ongelukken vermijden. Hij riep nog: mijn reisgenoten, past op, er gebeuren zeker ongelukken. – Daarop en om het miserabele noodlot te mijden, wierp hij zich door het venster van de sneltrein.

Alvorens het rijk der eeuwigheid in te gaan, dacht hij nog: dat heb ik feitelijk altijd gemeend. Zelfs mijn uiterste poging om het ongeluk te ontwijken heeft niets gebaat.

uit: verzameld proza. Grotesken en ander proza, Bert Bakker Amsterdam, 1991

Paul van Ostaijen (1896-1928, Antwerpen, Be)

De Belg Paul van Ostaijen had een Nederlandse vader en een Belgische moeder en woonde in Antwerpen. Op zijn 22-ste verkoos hij de Belgische nationaliteit. Op de middelbare school was Van Ostaijen een enfant terrible. Hij werd regelmatig van school gestuurd onder meer omdat hij verboden (door de Katholieke kerk) literatuur bezat. In 1913 werd hij voor het laatst van school gezonden en meldde de Vlaming zich als klerk bij het stadhuis van Antwerpen.

Vanaf die tijd begon zijn belangstelling voor het culturele dat leide tot vriendschappen met onder meer: Paul Joostens, de gebroeders Jespers en Jef van Hoof. Zij richtten het genootschap Bond zonder Verzegeld Papier op en brachten hun eigen blad Het Sienjaal uit. Daarin verschenen ook de eerste gedichten van Van Ostaijen.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bewoog Van Ostaijen zich in het Antwerpse nachtleven als een dandy. Algauw sloot de dichter zich aan bij de avantgarde en bekende zich tot het futurisme, het modernisme en het expressionisme. Ook werd politiek steeds belangrijker. Hij sloot zich aan bij activistische links-progressieven en kreeg in die tijd geldboetes en gevangenisstraf vanwege het deelnemen aan betogingen en het beledigen van katholieke gezagsdragers.

Na de Eerste Wereldoorlog vestigde Van Ostaijen zich in Berlijn en raakte in zwaarmoedige gedachten. Innerlijke en uiterlijke wereld waren steeds moeilijker op één lijn te brengen waardoor hij aanhanger werd van de metafysische extase waarin beiden verzoend werden met elkaar. Ook in Berlijn begaf de dichter zich in kunstenaarskringen. Kubisme, dadaïsme en expressionisme werden de nieuwe uitdagingen. Het leidde tot groteske proza, nieuwe gedichten en een filmscenario.

Na Berlijn keerde Van Ostaijen terug naar België, publiceerde nog in tijdschriften, maar kreeg tuberculose en stierf in 1928 in relatieve eenzaamheid, 32 jaar jong.

 

Tom Lanoye Dicht op een Magere Troost

tom lanoye; demorgen.bebron beeld: demorgen.be

Het is een magere troost

Het is een magere troost / dat alles moet verdwijnen

en ik je hoe dan ook op een keer / toch zou moeten missen, bij voorbeeld

door de dood. / Ik hou van je, al / kunnen we waarschijnlijk niet meer / worden wat we vroeger waren of dachten / te zijn. Geen verhalen over afkeer,

over waanzin of grote trouw: ik / verlang naar toen terwijl / ik ouder word. Ik denk / nog veel aan jou.

uit: in de piste, Bert Bakker Amsterdam, 1984

Tom Lanoye (1958, Sint Niklaas, Be)

Jo Govaerts Dicht naar Verlangen

JoGovaerts; letterenhuis.bebron beeld: letterenhuis.be

Waar ik naar verlang

Waar ik naar verlang vandaag / een frisse zomerjurk te dragen / met blote schouders, een uitgesneden / hals en rug en vooral goed / los om de heupen

waarmee ik dan de tuin in loop / de zon schijnt warm, maar de wind / houdt het draaglijk en brengt / de jurk in beweging en dan

ben jij er natuurlijk ook die / de jurk al even mooi vindt en samen / trekken we hem uit en hangen hem / aan een tak

en liggen te kijken in het gras naar / zo’n frisse zomerjurk in een boom, daar / verlang ik het meest naar vandaag.

uit: waar je naar zit te kijken, Kritak Leuven, 1994

Jo Govaerts (1972, Leuven, Be)

Andy Fierens Dicht van de Tandenfee

Andy-Fierens-foto-Charlie-De-Keersmaeckerfoto: Charlie de Keersmaecker; bron beeld: tzum.info

Van de tandenfee en de jonge dichter

Ik heb de tandenfee tien ton ivoor uit de bek geklopt / met de opbrengsten uit de verkoop heb ik mij bedacht / met een lading premium brandhout voor de kille haard

in het vuur zag ik een jonge dichter die achterstevoren / fietste om te pronken met zijn veel te mooie achterhoofd / hij was gekneveld woelwater toen hij van de pedalen schoof / en viel wierp ik hem snel wat smeulende hoop toe maar au! / zijn neus die bloed spuwde en au! zijn lekkende sfincters / een vliegtuig is een auto die over een onzichtbare weg rijdt / en hij die me niet hoorde door de slechte kwaliteit van het / drukbevlogen wegdek en mankend door de straten brulde

de hinnekende pijn van zijn gebroken schenen / en de echo’s van de gieren die graven naar / de klapperende wortels van zijn gebarsten gebit

uit: grote smerige vlinder. gedichten, Amsterdam, 2009

Andy Fierens (1976, Mortsel, Be)

‘Bomen leggen de geschiedenis vast en liegen niet’

valerie trouet; knack.bebron beeld: trends.knack.be

Een fascinerend boek is het: Wat bomen ons vertellen van de Belgische wetenschapper Valerie Trouet (1974, Heverlee, Be). Trouet bestudeerde boomjaarringen en legt in dit boek uit wat ze daarbij opstak. Minitieus legt ze uit wat het belang van boomjaarringen is en wat ze ons vertellen over klimaat, omstandigheden en onze eigen geschiedenis.

In het hoofdstuk En de boom was gelukkig vertelt ze over het onderzoek naar boomjaarringen en hoe dat onderzoek ons meer kan vertellen over het klimaat door de eeuwen heen en hoe dat beïnvloed wordt door menselijk ingrijpen. Maar eerst nog dit:

In hun boek Climate of Hunger schrijven Reid Bryson en Thomas Murray: ‘De natuur maakt geen vergissingen in de archieven die ze nalaat. Soms begrijpen we ze niet goed; dat is de bron van het probleem.’ Bomen hebben een geheugen. Ze leggen de geschiedenis vast en liegen niet. Maar om die verhalen die bomen ons vertellen juist te interpreteren moeten we hun jaarringpatronen lezen met de aandacht die ze verdienen. Dit vergt enig talent voor patroonherkenning, veel oefening en concentratie, en een helder begrip van de leefwijze van bomen. Gelukkig voor dendrochronologen (dendros = bomen; chronos = tijd) zijn relatief ongecompliceerde organismen. Ze stammen uit een geologisch tijdvak ver voor de komst van de mens, toen het leven nog eenvoudig was. Bomen hebben veel minder bewegende of rudimentaire delen dan mensen, zoals stuitjes of mannelijke tepels. Om de rijkdom aan informatie te vinden die bomen ons te vertellen hebben, moeten we simpelweg goed leren kijken.

uit: wat bomen ons vertellen – Valerie Trouet, Lannoo Tielt, 2020

Claus Dicht de Dag

Van de grond

Van de koude grond / van de mei in mij / van haar (als een blauwdruk) op mijn staar / een zonnebrand in niemandsland van het bed / vervel ik

Van de klaver tussen de ribben van het kadaver / vertel ik / en van de verdoemde doffe dagen / dat ik haar kon behagen / met een refrein over haar lauwe haren

van hoe ik van de grond kwam / naar haar mond

uit: ik schrijf je neer – Hugo Claus, Bezige Bij Amsterdam, 2002

Hugo Claus (1929-2008, Brugge, Be)

Hugo claus, vpro.nl.jpegbron beeld: vpro.nl

Hemmerechts ziet verband tussen natuur en Amerikaanse identiteit

Schrijfster Kristien Hemmerechts (1955, Brussel) was in de Verenigde Staten en bewonderde de natuur. Het viel haar op dat die bevreemdend werkt. De natuur in de USA doet denken aan Disneyland: schoon, opgeruimd, gecontroleerd. Maar er is meer:

old faithful, yellowstone; pinterestGeiser Old Faithful in het Yellowstone National Park; bron beeld: pinterest.com

Amerika heeft reservaten en National Parks. Dor, onvruchtbaar, onherbergzaam land is reservaat. De interessante, spectaculaire natuur is National Park. Hiermee identificeren de blanke Amerikanen zich. Hier ligt hun identiteit, hun geschiedenis. De impliciete boodschap is toch dat God al dit moois geschapen heeft voor de blanke Amerikanen, tot hun meerdere eer en glorie. This land is your land. In Yellowstone zie je nauwelijks een gezicht dat niet blank is. De Aziaten die er rondlopen zijn negen kansen op tien Japanse toeristen. Als je je aansluit bij de stoet bezoekers die naar Old Faithful trekt en de geiser eindelijk ziet spuiten, ligt de parallellie met de lancering van een raket voor de hand. Eén, twee, drie, daar gaat hij! Hetzelfde machtsvertoon, dezelfde drang om de beste, de hoogste, de krachtigste te zijn. De cowboy als veroveraar van het westen wordt voorgesteld als de prototypische Amerikaan. Hij is een individualist die overleeft dankzij zijn sluwheid, inzicht, doorzettingsvermogen. Ook in New York worden cowboylaarzen gedragen. Maar hoe individualistisch zijn deze mensen die allemaal dezelfde kleren en schoenen dragen, hetzelfde eten vreten, dezelfde programma’s bekijken?

uit: wonderen der natuur; uit: Atlas 3, Contact Amsterdam, 1992

Hugo Claus Dicht de Dag

claus; demorgen.bebron beeld: demorgen.be

Alceste

Minder en minder groet ik ’s morgens de dingen. / Dag dingen die mij ontgaan / en die ik als namaak-apostaat verraad.

Neem mijn vrienden. Zij weten te veel, / zijn te zeer bij de pinken. / Hun kennis vol overmoed werkt op / mijn gemelijk gemoed.

Ik groet ’s morgens alleen de dingen / die hinken en stinken / in het onnozel theater Belgenland. / En ’s avonds onderga ik de sublieme miserie / van Alighieri verpakt in een miniserie.

uit: ik schrijf je naar, Bezige Bij Amsterdam, 2002

Hugo Claus (1929-2008, Be)

De Wispelaere herinnert zich: ‘alles is zijnde en nooit geweest’

Paul de Wispelaerebron beeld: vn.nl

Vlammende verrijzenissen / van het verkoolde alfabet; / – er is geen school daarbinnen, / altijd is het er dezelfde dag, dezelfde nacht altijd, / ze hebben er de tijd nog niet verzonnen, / de zon is er niet verouderd, / deze sneeuw is identiek met gras, / altijd en nooit is hetzelfde, / het heeft nooit geregend en het regent altijd, / alles is zijnde en nooit geweest.

aldus Octavio Paz in een vertaling van Guy Posson. Het is 1 van de motto’s waarmee Vlaming Paul de Wispelaere (1928-2016) zijn dagboek Het verkoolde alfabet begon. Een dagboek waarin het gaat om herinneren, gebeurtenissen, vertellen en hoe woorden onze werkelijkheid scheppen.

Een bijzonder dagboek waarin alles en niets aan de orde komt. Bijvoorbeeld over het schrijven van een dagboek en het schrijven in het algemeen:

Het schrijven van een dagboek is zelf een manier van leven, de dagboek-schrijver leeft in het licht van zijn dagboek en met de ogen gericht op zijn dagboek, de inhoud van het dagboek bestaat uit het schrijven ervan. Zoals de rups al de vlinder is, is de meegemaakte werkelijkheid zelf al dagboek-literatuur. Het risico bestaat dat een spontaan lijkend gebaar al naar de woorden zoekt waarin het straks op papier zal staan. Iedere kus kan een judaskus zijn. Toen ik vanmorgen het raam van de slaapkamer opentrok, vloog een zwerm opgeschrikte spreeuwen met groot gedruis recht deze regels van mijn dagboek in. Het dagboek brengt de gebeurtenissen van de dag (van het jaar, van het herinnerde leven) voort.

‘Onder het werken moet je alles vergeten en moet het zijn alsof je voor jezelf schrijft of voor de persoon die je op aarde het meest liefhebt’ (citaat Paustovski). Die persoon ben jij: vergeet dat niet.

uit: het verkoolde alfabet, dagboek 1990-1991 – Paul de Wispelaere, Atlas Amsterdam, 2002 

Paul de Wispelaere (1928-2016, Assebroek, Be)