Lees een boek tegen eenzaamheid

boekenapoteek;bron beeld: duic.nl

Met een kamer vol boeken hoef je je nooit eenzaam te voelen, of zelfs alleen met het boek dat je mee zou nemen naar een onbewoond eiland – en iedereen heeft zijn favoriete literaire vrienden. Maar er zijn onvermijdelijk wel eens momenten van literaire schaarste, waarin je misschien geen enkel boek tot je beschikking hebt, en voor die tijden moet je zorgen dat je je hoofd alvast bevolkt hebt met allerlei romanfiguren en uit boeken gehaalde ideeën en interessante gesprekken, zodat je altijd op je innerlijke wereld kunt vertrouwen om je gezelschap te houden.

(..)

Soms hebben we geen zin in nieuwe vrienden als we ons alleen voelen, maar verlangen we naar oude vertrouwde vrienden. Zoek dan het gezelschap van de bewoners van 28 Barbary Lane uit Armistead Maupins lofzang op San Francisco (en als je ze nog niet kent, zal je niet meer dan een paar pagina’s nodig hebben om helemaal het gevoel te hebben dat je erbij hoort). Deze romanfiguren uit het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig – Mary Ann Singleton, Mona Ramsey, Michael ‘Muis’ Tolliver, Brian Hawkins en hun wiet kwekende huisbazin mevrouw Madrigal – zijn nog altijd verrassend verfrissend. Het boek is opgedeeld in episodes (geen ander boek komt dichter bij televisiekijken) en heeft zeven vervolgdelen, die je bijvoorbeeld op je kookboekenplank kunt zetten. Zo zul je nooit meer alleen eten, maar samen met grappenmaakster Mona die je aan het lachen maakt terwijl ze een eitje voor je bakt, met Muis die een geruststellend stevig bakkie voor je zet, en met mevrouw Madrigal die je beker uit je hand pakt en inruilt voor pareltjes van wijsheid en een jointje. Waarom zou je op vrijdagavond uitgaan als je Verhalen van de stad in huis hebt?

Verhalen van de stad – Armistead Maupin

uit: de boeken apotheek – Ella Bertould & Susan Elderkin, Podium Amsterdam, 2013; vertaling Hester Tollenaar & Roos van der Wardt 

boekenapoteek;2bron beeld: libelle.be

Rawie: ‘Spiegelen, dan beter blind’

Rainer-Maria-Rilke; lalibelegavaga.comDichter Rainer Maria Rilke; bron beeld: lalibelulavaga.com

Sinds Narcissus zo ongelukkig op zijn reflectie verliefd werd, heeft het spiegelbeeld de mens, en bovenal de kunstenaar, beziggehouden.

De Oostenrijkse dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926) zag in beider verschillende relatie to het spiegelglas een diepgaand onderscheid tussen man en vrouw. Terwijl de man er volgens hem slechts een schuchtere weerkaatsing van zijn wezen in ziet, vindt de vrouw haar wezen in de spiegel. Oh, tritt, Geliebte, vor das klare Glas, auf dass du seist! nodigt hij haar uit, en stelt vast: Sie müssen doppelt sein, dann sind sie ganz. Deze observatie is vermoedelijk tegen het zere been van degenen die elk onderscheid tussen de geslachten ontkennen, maar poëzie heeft fortuinelijkerwijs een langer leven dan modieuze politieke stellingnames.

In het dichtwerk van Jorge Luis Borges (1899-1986), dat voor deze afgod van het postmodernisme verrassend conventioneel is (hij schreef tegen de honderdvijftig sonnetten), speelt de spiegel een belangrijke rol: Borges ervoer die als zeer bedreigend, want hij was, gelijk u weet, in toenemende mate blind, en het feit dat hij waargenomen werd zonder dat hij dat zelf kon zien, bracht hem in paniek.

Ik zou portretschilders aanraden uitsluitend blinde dichters tot model te kiezen. Dan is de kans op gezeur over het resultaat het kleinst.

uit: verstrooid van schoot – Jean Pierre Rawie, Prometheus Amsterdam, 2018

Jean Pierre Rawie (1951 Schevingen)

Van Zomeren: Natuur? Een plek waar je op bezoek gaat

Natuur in Nederland is de afstand tussen twee steden, aldus Marnix Gijsen.

Een veelzeggend citaat in een betoog van schrijver en liefhebber Koos van Zomeren over hoe wij Nederlanders natuur ervaren. Een aktueel thema is en blijft het omdat meningen meer dan ooit verdeeld zijn. Boeren die de grond dood spuiten met gif noemen dat zonder enig spoor van sarcasme natuur. In ons schoongeharkt en aangeplant landje is het begrip ongerept een gotspe. Ook dat is duidelijk.

Van Zomeren denkt dat een weekje Engelsmanplaat in de Waddenzee uitkomst gaat bieden. Een stukje ‘ongerepte’ natuur in ons land omdat de mens zich daar niet mag bemoeien met de natuurlijke gang van zaken. Maar ja, er staat een (observatie)hut en ook hier is klimaatverandering duidelijk zicht- en voelbaar. Broedende vogels zijn er inmiddels verdwenen omdat ze vanwege het hoge water geen nesten meer kunnen bouwen.

Van Zomeren komt na enig nadenken over zijn ervaringen op Engelsmanplaat tot de volgende verzuchting:

Ook in het Nederlands landschap voltrekt zich een tweedeling. Aan de ene kant scherp omlijnde natuurreservaten, aan de andere een soort woesternij. Voor het gros van de mensen komt de natuur steeds verder van huis te liggen. Ontmoetingen met de natuur worden tot een zeldzaamheid. De natuur wordt een plek waar je van tijd tot tijd op bezoek gaat, doorgaans per auto, want met openbaar vervoer kan het haast niet.

Deze tweedeling, het contrast tussen het een en het ander, wordt in feite nog geaccentueerd door de plannen, deels in voorbereiding, deels al in uitvoering, om reservaten uit te breiden en hun natuurlijke kwaliteit te verbeteren. Ik ken mensen die zich daarmee bezighouden en ik vind beslist dat ze de ruimte moeten krijgen, maar niet zonder voorbehoud. Ik wantrouw hun claim dat de natuur alleen daar wat waard is waar ze haar gang kan gaan, het ideologische beslag dat ze zo op de natuur leggen. Ik wantrouw ook hun optimisme, want dat is steeds gericht op het verwerven van instemming en financiën, waardoor het meer met strategie dan met werkelijkheid te maken lijkt te hebben. En ik wantrouw vooral de steun die ze krijgen van de overheid. Ik ben bang dat dit wel eens in een grote afruil zou kunnen ontaarden, dat met het verbeteren van natuurgebieden de verwoesting van het platteland definitief wordt afgekocht. Waarbij we dat verbeteren nog maar moeten afwachten, terwijl de verwoesting al in volle gang is.

Ondertussen kun je je afvragen wat aan de achteruitgang van de natuur eigenlijk zo erg is. Natuur is waarachtig in Nederland het enige niet dat verdwijnt. De kolenboer is ook verdwenen en daar bekreunt niemand zich om.

Nee, het verdwijnen is het punt niet. Het punt is wat ervoor in de plaats komt. Wat er voor ‘natuur’ in de plaats komt, zou beter, mooier, humaner moeten zijn. Maar wat ik ook probeer, ik zie het niet, ik slaag er absoluut niet in asfalt beter, mooier, humaner te vinden dan een levende salamander.

uit: Atlas 3 – div. auteurs, Conatct Amsterdam, 1992

koos van zomeren; lona aalders; singeluitgeverijfoto: Lona Aalders; bron beeld: Singel Uitgeverij

Koos van Zomeren (1946, Velp)

Raaf en wolf werken samen

Wolven-en-raven; foto-Pawel-Brud

Wolven en raven werken vaak samen bij het vinden en verslinden van prooi. foto: Pawel Brud; bron beeld: landschapvzw.com

Wie belangstelling voor vogels heeft kan ik het boek Zomergasten, doortrekkers en overwinteraars van Arjan Dwarshuis (1986) aanbevelen. Het boek geeft informatie over vogels, hun gewoonten, habitat en het gedrag, afgezet tegen de seizoenen. Lezenswaardig en u krijgt er een flink portie natuurbewustzijn gratis bij. Dwarshuis is vogelgek en doet prachtig verhaal over zijn obsessie en zijn verlangen de natuur te beschermen tegen de bemoeizucht van ons mensen.

Een voorbeeld is zijn korte betoog over een vogel die ik niet zo goed kende: de raaf. Niet zo goed betekent hier: alleen van de fabels van Fontaine.

Mijn aandacht wordt getrokken door een luid krack-krack-krack! Ik kijk omhoog en zie twee raven met diepe, krachtige vleugelslagen over de heide vliegen. Het zijn reusachtige zwarte vogels, bijna anderhalf keer zo groot als een kraai en daarmee zelfs nog wat groter dan de buizerds die ik net zag, met lange, massieve snavels, spitse, naar achter gebogen vleugels en een opvallende wigvormige staart. Ineens maakt de voorste vogel een duikvlucht en schroeft bijna 360 graden om zijn as. Raven zijn echte vliegkunstenaars en dit soort acrobatische baltsvluchten zijn in het voorjaar niet ongewoon. Ook zijn het buitengewoon eigenzinnige en intelligente dieren. Recentelijk vergeleken wetenschappers van de Duitse Universiteit Osnabrück de fysieke en sociaal cognitieve vaardigheden van raven met die van mensapen. Ze voerden een aantal tests op zowel raven als chimpansees en concludeerden dat ze over dezelfde cognitieve vaardigheden beschikken. Gedragsbiologen noemen raven daarom ook wel ‘geverderde primaten’. Ook onderhouden deze fascinerende vogels een speciale relatie met wolven. Als wolven een prooi hebben gedood, zijn er vaak vrijwel direct raven aanwezig. In tegenstelling tot andere aaseters worden ze getolereerd bij het karkas en mogen ze met de wolven meeëten. Niet al het voedsel wordt dan ter plekke soldaat gemaakt: raven verstoppen wel twee kilo vlees per dag in de omgeving van het kadaver, als appeltje voor de dorst. Het is goed mogelijk dat ze de wolven zelfs helpen jagen door ze met hun roep op verzwakte prooidieren te wijzen. Raven zijn zeer communicatief en kunnen honderden verschillende geluiden met verschillende betekenissen produceren. Door op bijgeloof gebaseerde vervolging en vermeende concurrentie met jagers waren deze fascinerende vogels al aan het begin  van de twintigste eeuw in grote delen van Europa zeldzaam geworden, en in 1928 verdween de soort als Nederlandse broedvogel. Raven vervullen als aaseters echer een dusdanige belangrijke rol in de natuur dat er in de jaren zestig werd besloten om ze op de veluwe te herintroduceren. Pas in 1976 kwamen de eerste paartjes tot broeden. In de jaren daarna nestelden ze alleen op de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug, maar later ook in de Oostvaardersplassen. Inmiddels worden ze weer in kleine aantallen door bijna heel het land waargenomen, maar de beste plek om ze te zien is nog steeds de Veluwe.

uit: zomergasten, doortrekkers en andere overwinteraars – Arjan Dwarshuis, Meulenhoff Amsterdam, 2022 

Jhumpa Lahiri leert Italiaans

jhumpa lahiri; thequint.combron beeld: thequint.com

Schrijfster Jhumpa Lahiri (1967, Londen, UK) is interessant vanwege het feit dat ze van Indiase (West-Bengalen) komaf is, in Groot-Brittanië werd geboren en in de VS opgroeide. Amerikaans is de taal waarin ze het woord voert. Het West-Bengaals de taal waarmee ze opgroeide, maar die ze moeizaam spreekt. In Met andere woorden doet ze verslag van haar pogingen het Italiaans machtig te worden. Het interssante aan haar is dat zij tussen de culturen zwerft en als geen ander kan verwoorden hoe dat voelt. Dat ze dat kan bewijst de waardering die ze kreeg met het winnen van de Pullitzer-prijs 2000 voor Een tijdelijk ongemak, een bundel korte verhalen.

Lahiri is leergierig en een doorzetter. In de moeilijkheden die ze beschrijft bij het aanleren van een andere taal, is veel herkenbaars te noteren.

Ik luister. Wat ik hoor, in de winkels, in de restaurants, roept onmiddellijk een intense, paradoxale reactie bij me op. Het voelt niet als een vreemde taal, ook al weet ik dat het dat wel is. Het voelt vertrouwd, hoe vreemd dat ook moge lijken. Ik herken er iets in, ook al versta ik er vrijwel niets van.

Wat herken ik er dan in? Het is een mooie taal, zeker, maar met schoonheid heeft het niets te maken. Het voelt als een taal waarmee ik een relatie moet hebben. Het is als iemand die ik toevallig tegenkom en met wie ik direct een band voel, een spontane genegenheid. Alsof ik die taal al jaren ken, ook al moet ik er nog alles aan ontdekken. Ik weet dat ik me onbevredigd en incompleet zou voelen als ik die taal niet zou leren. Ik realiseer me dat er binnen in mij ruimte bestaat waar die prima zou passen.

Ik voel een connectie en tegelijkertijd een terughoudendheid. Een nabijheid en tergelijkertjd een afstand. Wat ik ervaar is iets fysieks, iets onverklaarbaars. Het wekt een impertinente, absurde onrust bij me op. Een verrukkelijke spanning. Een bliksemslag.

(..) Het is niet echt noodzakelijk voor me om deze taal te leren. Ik woon niet in Italië, ik heb geen Italiaanse vrienden. Ik heb alleen het verlangen. Maar uiteindelijk is een verlangen niets anders dan een krankzinnige behoefte. Zoals het geval is bij zoveel hartstochtelijke relaties, zal mijn bevlieging uitmonden in een overgave, een obsessie. Er zal altijd iets onevenwichtigs aan blijven, iets onbeantwoords. Ik ben verliefd geworden, maar het voorwerp van mijn liefde blijft onverschillig. De taal zal nooit behoefte hebben aan mij.

uit: met andere woorden – Jhumpa Lahiri, Atlas Contact Amsterdam, 2015; vertaling Manon Smits (uit het Italiaans)

Jhumpa Lahiri (1967, Londen, UK)

Brouwers beschrijft een bekentenis

brouwers, demorgen.bebron beeld: demorgen.be

Het zijn de Datumloze dagen van schrijver Jeroen Brouwers (1940-2022) die me deze dagen bezighouden. Een vader beschrijft zijn moeizame relatie met zijn (ongewenste) zoon. Hartverscheurend en onbegrijpelijk. De vader worstelt met wroeging, schuldgevoel, minderwaardigheid en onbegrip. Ik lees over het typische Brouwers-pertsonage en voel het in de haarvaten. In onderstaande passage doet de vader een boekje open, aan zijn nieuwe Poolse vriendin, over wat er gebeurde sinds de relatie met de moeder een wending nam.

Terug maar weer naar de natte krant op het strand van Domburg. Extra druk op ‘dom’ hoeft niet, het grapje werkt niet in het Frans. Daar en toen, zeg ik, overviel me krankzinnige angst. Ik vereenzelvigde me met dat doorweekte papier dat niet omhoog en wèg kon in de wind. Zoals die krant zat vastgeplakt tegen het zand, zo zat ik als de helft van een siamees wanschepsel aan een ander lichaam vast, mijn hele verdere datumloze lege leven lang, dacht ik, vreesde ik. Ik wilde ervan los, maar het andere lichaam wilde niet los van mij en dat andere lichaam moest en zou absoluut een kind en ik absoluut niet. Dat kind is Nathan. Sedert ik van Mirjam weg ben, het kind ging naar de eerste klas van de lagere school, heb ik Nathan, tegen wie ik nooit rot ben geweest, in zijn kleuterjaren was ik ondanks mezelf een aardige vaderpersoon, nog welgeteld twee keer ontmoet in de sedertdien langsgevlogen vijfentwintig jaar. De tweede keer was gisteren in Wenen.

Waarom ik het haar allemaal niet eerder heb verteld, vraagt Sylvie.

Het is nooit eerder bij me opgekomen, zeg ik, er was nooit eerder een aanleiding voor. Het is of ik geen zoon heb en hem komt het voor dat hij geen vader heeft, of dan toch dat ik niet zijn vader ben. Er is een woenstijnachtige verte of afstand tussen onze werelden ontstaan en we begrijpen elkaars taal niet meer. De jongen heeft mij, opa, gisteren definitief van zich afgetrapt.

uit: datumloze dagen – Jeroen Brouwers, Atlas Amsterdam, 2007

‘Hij was hun spiegelbeeld, ontdaan van feestneus en valse baard’

langharig; persgroep.netDe jaren 60 waren de jaren van protest tegen het establishment. bron beeld: volkskrant.nl

Ik las Een ellendige nietsnut van Remco Campert (1929-2022) en besefte me dat Campert vooral ook een schrijver van het tijdsgewricht was. Bij het lezen van het eerste verhaal in deze bundel kwamen termen als: Langharig tuig en Ga eens aan het werk bovendrijven. Het verhaal beschrijft de tijden van verzet tegen de wereld van de burgerman: huisje-boompje-beestje, een geplande loopbaan en meedraaien in het systeem. Een nog jong stel wordt voorgesteld. Van haar weten we niet veel, van hem des te meer. Hij vertelt zijn verhaal. Niet mee willen doen en zichzelf als mislukt zien voor de maatschappij.

Lex Etten bloedde liever zonder er doekjes om te winden. En omdat het merendeel van de mensen geen bloed kan zien, duurde het nooit erg lang of ze begonnen hem te mijden. Hij herinnerde hen te veel aan hun eigen tekostschieten en aan hun dagelijkse maskerade om dat tekortschieten te verbergen. Hij was hun spiegelbeeld, ontdaan van feestneus en valse baard.

Dit citaat komt later in het korte verhaal voor. Daarvoor lezen we dit:

Ik weet niet of Joke het ooit gemerkt heeft, dat ik niets kon. Ik heb het haar, in dronkenschap, vaak genoeg gezegd, maar ze ging er nooit op in en ik kreeg altijd de indruk dat ze het niet geloofde. En al geloofde ze het wel, daar ging het haar niet om. Ze zag hoe andere vrouwen een goed leven hadden bij mannen, die misschien ook niet veel konden, maar die iets déden. En ze begon op den duur in te zien, dat dit niets tijdelijks had, maar altijd het patroon van ons leven zou zijn: zij werken en het geld inbrengen en ik tot twaalf uur verlamd in mijn nest liggen, zonder een cent te verdienen. En zo’n situatie is natuurlijk voor niemand vol te houden. Ik moet trouwens zeggen, dat ze haar best heeft gedaan. Ze hield dan ook van me. Aan haar heeft het niet gelegen, zegt men dan. Aan mij ook niet, vind ik zelf, want ik ben wie ik ben en het heeft geen zin om me krampachtig anders te gaan voordoen, zeker niet bij degene met wie je leeft.

uit: een ellendige nietsnut – Remco Campert, uit: Campert compleet, Bezige Bij Amsterdam, 1971

Maria van Oosterwijck schilderde met een caravaggiaans tintje

van oosterwijck, maria; stllvn2van oosterwijck, maria; stllvn4van oosterwijck, maria; stllvn6

Schilderes Maria van Oosterwijck (Oosterwyck) was een typisch 17-de eeuwse kunstenaar.Geboren in 1630 in Nootdorp, in de buurt van Delft, dochter van een predikant, schilderde ze stillevens en specifiek vanitas-thema’s. Haar vader nam haar op jonge leeftijd mee naar de galerie van Jan Davidszoon de Heem, die gespecialiseerd was in stillevens. Maria had belangstelling voor bloemen en talent om levendige, realistische taferelen op papier vast te leggen.

Vanaf 1658 werkte ze samen met De Heem en wordt hij haar leraar. Vanaf 1667 schildert ze als zelfstandig verdienende kunstenares. Als De Heem naar Antwerpen verhuist, gaat Van Oosterwijck op eigen benen verder. Ze maakt schilderijen die opvallen door het caravaggiaanse tintje: licht en schaduw geven extra cachet aan haar werk. Het valt op en beroemdheden als; koning Lodewijk de Veertiende, Willem van Oranje en keizer Leopold worden klant.

Maria’s werk bestaat vooral uit bloemencomposities en allegorische stillevens waarin de dood een rol speelt. Ze heeft aandacht voor detail (let op de vlinders!) en gebruikt lichte kleuren. Haar schilderijen zijn soms klein van formaat maar monumentaal van karakter. Haar compositie is doordacht. Ze bestudeert het gebruik van licht, donker en schaduw. Komt daarbij automatisch bij Caravaggio uit. Een bron waaruit ze laaft is ook de 16-de eeuwse Vlaamse schilderkunst.

bron: grote meesters van de schilderkunst – Jordi Vigué, Zuid Boekproducties, 2003

van oosterwijck, maria; stllvnvan oosterwijck, maria; stllvn3van oosterwijck, maria; stllvn5

Henk Hofland: ‘Geen generatie kan ons evenaren’

henk hofland; dvhn.nlbron beeld: dvhn.nl

In Jagtlust beschrijft Annejet van der Zijl (1962) de geschiedenis van het honk van de na-oorlogse culturele generatie. Die was gegroepeerd rond het fenomeen Fritzi Harmsen van Beek (1927-2009), die menig mannenhart op hol liet slaan. Zelden succesvol.

Jagtlust, zoals de villa heette die aan de Eemnesserweg in Blaricum stond, en waar Fritzi Harmsen van Beek haar onderkomen had, was de verzamel- en vrijplaats voor artistiekelingen uit Amsterdam en omgeving. Daaronder bevond zich onder andere: Gerard Reve, Peter Vos, Remco Campert, Hugo Brandt Corstius, Rinus Ferdinandusse, Rijk de Gooyer en Ramses Shaffy. En journalist Henk Hofland (1927-2016) die een opzichtige mening heeft over zijn generatie:

Wat een zondagsgeneratie waren we toch, bepeinst Henk Hofland, inmiddels in de zeventig en nog steeds aktief als journalist en, zoals hij zegt, exemplarisch voor zijn leeftijdgenoten. Mijn theorie is dat wat we in de jaren zestig hebben meegemaakt allemaal begonnen is op 10 mei 1940, toen Nederland in de grote wereld gesmeten werd. In de hongerwinter trokken mijn vriendjes en ik plunderend en rovend door Rotterdam, want al waren we dan te jong voor het echte verzet, we profiteerden wel van de ordeloosheid. Dat was een fantastische tijd, daar kom je nooit meer overheen. Wij zijn daardoor niet getraumatiseerd, maar geïmpregneerd.

De jaren vijftig waren en avontuurlijke tijd in een soort nawinter waarin wij als breuklijngeneratie fijn konden doorspelen. En vervolgens brak de zon door, met de provo’s: die opereerden nooit in de regen. Toen kreeg je het georganiseerde verzet tegen het establishment, waar we volop aan deelnamen en uiteindelijk ook van profiteerden. Ikzelf kon ondanks mijn afgebroken studie hoofdredacteur worden en ben daarna gaan reizen, want er waren nog zoveel onbekende verten.

Na de val van de Berlijnse Muur kwam het tijdperk waarin het maatschappelijk engagement centraal stond ten einde. Dat was te zien aan wat ooit de speerpunten van het nieuwe denken waren: de VPRO, Vrij Nederland, De Bezige Bij, D66, die allemaal min of meer in de versukkeling raakten en zich een nieuwe plek moesten zien te bevechten. Een generatie die de onze kan evenaren? zegt Hofland. Ik zie hem niet. Er zijn zeker individuele talenten, maar een adequate diagnose van het huidig tijdsgewricht ben ik nog steeds niet tegengekomen.

uit: Jagtlust – Annejet van der Zijl, Nijgh & Van Ditmar Amsterdam, 2006

Hugo Claus Dicht de Dag

claus; demorgen.bebron beeld: demorgen.be

Alceste

Minder en minder groet ik ’s morgens de dingen. / Dag dingen die mij ontgaan / en die ik als namaak-apostaat verraad.

Neem mijn vrienden. Zij weten te veel, / zijn te zeer bij de pinken. / Hun kennis vol overmoed werkt op / mijn gemelijk gemoed.

Ik groet ’s morgens alleen de dingen / die hinken en stinken / in het onnozel theater Belgenland. / En ’s avonds onderga ik de sublieme miserie / van Alighieri verpakt in een miniserie.

uit: ik schrijf je naar, Bezige Bij Amsterdam, 2002

Hugo Claus (1929-2008, Be)