Keret huilt niet (want een echte kerel)

keret; cultura.sme.skbron beeld: kultura.sme.sk

De Israëlische schrijver Etgar Keret (1967) heeft het in Zeven vette jaren veel en vaak over zijn gezin en familie. In bijgaande fragmenten gaat het over zoon Lev en waarom die zijn papa nog nooit heeft zien huilen.

Lev klaagt dat hij me nog nooit heeft zien huilen. Hij heeft zijn moeder verschillende malen zien huilen, vooral als ze hem een verhaal voorleest met een droef einde. Hij heeft zijn grootmoeder een keer zien huilen, op zijn derde verjaardag, toen hij tegen haar zei dat hij wilde dat opa beter werd. Hij heeft zelfs zijn juf van de kleuterschool zien huilen, toen ze een telefoontje kreeg dat haar vader gestorven was. Ik ben de enige die hij nooit heeft zien huilen. En dat geeft me een ongemakkelijk gevoel.

(..) Ik ben niet boos omdat je nooit huilt, zegt Lev, en legt zijn kleine hand op mijn arm, alsof hij mijn ongemak aan voelt, ik probeer alleen maar te begrijpen waarom. Waarom mam wel huilt en jij niet.

Ik vertel Lev dat toen ik zo oud was als hij alles me aan het huilen maakte: films, verhalen, het hele leven. Bij iedere bedelaar, overreden kat of afgedragen pantoffel barsste ik in tranen uit. De mensen om me heen dachten dat dat een probleem was, dus kreeg ik voor mijn verjaardag een kinderboek speciaal geschreven om kinderen te leren stoppen met huilen. De hoofdpersoon van het boek huilde veel, totdat hij een denkbeeldige vriend tegenkwam, die opperde dat hij elke keer als hij de tranen voelde opkomen ze moest gebruiken als brandstof voor iets anders: een lied zingen, tegen een bal trappen, een dansje doen. Ik heb dat boek wel vijftien keer gelezen, en ik oefende wat erin stond telkens opnieuw, net zo lang tot ik zo goed was in het niet huilen dat het vanzelf ging. En nu ben ik er zo aan gewend dat ik niet meer weet hoe ik ermee moet ophouden.

Dus toen je klein was, vraagt Lev, ging je iedere keer dat je moest huilen een liedje zingen?

Nee, geef ik aarzelend toe, ik kan niet zingen. Dus meestal als ik de tranen voelde komen sloeg ik in plaats daarvan iemand op z’n muil.

Dat is vreemd, zegt Lev met een filosofisch stemmetje, ik sla meestal iemand als ik blij ben.

Dit lijkt me het juiste moment om naar de keuken te lopen en wat kaasstengels voor ons beiden te halen.

We zitten stilletjes te knabbelen in de woonkamer. Vader en zoon. Twee mannetjes. Als je aan de deur zou kloppen en het vriendelijk vroeg, zouden we je een kaasstengel geven, maar als je in plaats daarvan iets deed wat ons verdrietig of blij zou maken, dan is er een grote kans dat je flink zal worden afgetuigd.

uit: zeven vette jaren, Podium Amsterdam, 2014; vertaling Adriaan Krabbendam

Etgar Keret (1967, Ramat Gan, Israël)

Marguerite Yourcenar: Is God een groot schilder?

Yousuf-Karsh,Marguerite-Yourcenar-1987-1499x1960foto: Yousef Karsh; bron beeld: karsh.org

Cornelis Berg is een schilder in de nadagen van Rembrandts leerlingen. Hij is niet echt geslaagd maar kan zijn kostje verdienen. Hij is een man van de wereld en heeft er door te reizen, wat van gezien. In het korte verhaal De sombere overpeinzingen van Cornelis Berg laat de Frans-Belgische schrijfster Marguerite Yourcenar (1903-1987) ons zien wat die overpeinzingen zijn.

God is een groot schilder.

Cornelis Berg gaf geen antwoord. De zachtmoedige oude man hernam: God is de schilder van het heelal.

Cornelis Berg keek afwisselend naar de bloem en naar de gracht. Dat doffe, loodgrijze wateroppervlak weerspiegelde niets dan smalle bloembedden, bakstenen muren en de was van huisvrouwen, maar de vermoeide oude zwerver aanschouwde er als door een waas zijn hele leven. Hij zag bepaalde karaktertrekken terug die hij tijdens zijn lange reizen had waargenomen, het smerige Oosten, het losbandige Zuiden, gierige, dwaze of wrede gelaatsuitdrukkingen, onder zoveel schone hemelen opgemerkt, de armzalige legersteden, de beschamende ziektes, de voor de deur van de tavernes met het mes uitgevochten ruzies, het uitgestreken gezicht van de pandjesbazen en het mooie mollige lichaam van zijn model, Frederieke Gerritsdochter, uitgestrekt op de snijtafel van de school voor geneeskunde In Freiburg. Daarop kwam een andere herinnering in hem boven. In Constantinopel, waar hij voor de ambassadeur van de Verenigde Nederlanden enkele statieportretten had geschilderd, was hij in de gelegenheid geweest een andere tulpentuin te bewonderen, trots en vreugde van een pasja die op de schilder rekende om zijn bloemenharem in zijn kortstondige volmaaktheid te vereeuwigen. In de beslotenheid van een marmeren binnenplaats leken de dicht opeenstaande tulpen in hun felle of tere kleuren te ademen en te fluisteren. Op de rand van een bekken zong een vogel: de toppen van de cypressen boorden zich in de bleekbaluwe hemel. Maar de slaaf die de vreemdeling op bevel van zijn meester deze wonderen toonde was aan één oog blind en op zijn pas geleden verloren oog hoopten zich vliegen op. En zijn bril afnemend, zei hij: God is de schilder van het heelal.

En zachtjes, op bittere toon: Wat een ramp, meneer de burgemeester, dat God zich niet tot het schilderen van landschappen heeft beperkt.

uit: vertellingen uit het Oosten, Atheneum, Polak & Van Gennep Amsterdam, 1982; vertaling Jenny Tuin

Marguerite Yourcenar (1903-1987, Brussel)

Gabriel Garcia Márquez: ‘Ik zal niet meer glimlachen’

Gabriel-Garcia-Marquez; grandespymes.com.arbron beeld: grandespymes.com.ar

Gabriel Garcia Márquez (1927-2014) maakte veel indruk met zijn epos Honderd jaar eenzaamheid. Ik had al een poosje niets meer van hem gelezen en vond een kort verhaal: Nachtmerrie van drie slaapwandelaars. Daarin gaat het over ouder worden en dementie, door Marquez de ‘duisternis‘ genoemd. Bij mij kwam het besef naar boven hoe goed Márquez eigenlijk kon schrijven.

Nu woonde ze dan bij ons en zat daar eenzaam in een hoek van het huis. Iemand had ons gezegd, nog voordat we haar spulletjes overbrachten – haar kleren geurden naar nieuw hout, haar schoenen die te licht waren om door de modder te lopen – dat ze niet zou kunnen wennen aan dat trage leven zonder zoete geneugten, zonder enige andere verstrooiing dan die keiharde, ondoordringbare eenzaamheid altijd op haar hielen. Iemand had ons gezegd – en het had heel lang geduurd voor we ons dat herinnerden – dat zij ook jong was geweest. Misschien geloofden we dat toen niet. Maar nu we haar daar in die hoek zagen zitten, met verbaasde ogen en een vinger tegen haar lippen, accepteerden we misschien wel dat ze ooit jong was geweest, dat ze eens gevoelig was geweest voor de frisheid die aan de regen voorafgaat, en dat ze terzijde van haar lichaam altijd een onverwachte schaduw had geduld.

Dat alles – en nog veel meer – hadden we geloofd op die middag waarop we beseften dat zij, boven haar verschrikkelijke subwereld, volkomen menselijk was. Dat beseften we toen ze opeens angstige kreten begon uit te stoten, alsof er binnen in haar een ruit was gesprongen, ze begon ieder van ons bij de naam te noemen, pratend en huilend tegelijk, zodat we bij haar kwamen zitten en begonnen te zingen en te klappen alsof we met ons lawaai de stukjes glas konden lijmen. Pas toen geloofden we dat ze ooit jong was geweest. Haar kreten deden denken aan een soort openbaring; ze hadden veel te maken met de herinnering aan bomen en diepe rivieren. Toen richtte ze zich op, boog zich een beetje voorover en zei, nog zonder haar gezicht met haar schort te bedekken, en nog zonder haar neus te snuiten en nog steeds in tranen: Ik zal niet meer glimlachen.

uit: nachtmerrie voor drie slaapwandelaars, uit: ogen van een blauwe hond, Meulenhoff Amsterdam, 1982; vertaling Aline Glastra van Loon en Mieke Westra 

Gabriel Garcia Márquez (1927-2014, Aracataca, Colombia)

Primo Levi en de stem van buitenaf

primo-levi; opinion-internationale.combron beeld: opinion-internationale.com

Italiaan, chemicus en schrijver Primo Levi (1919-1987) overleefde concentratiekamp Auschwitz en schreef zijn ervaringen neer in Is dit een mens? Een verslag van een verblijf in de hel op aarde, dat niet alleen indrukwekkend is maar een boek is dat je gelezen moet hebben. Levi schreef veel en vaak over zijn ervaringen, maar probeerde als schrijver ook wel eens een zijpad te bewandelen. Zoals in het korte verhaal Het interview.

Hoofdpersoon Elio is in het donker onderweg naar huis. Hij wordt aangesproken door een stem in het donker, die hem vragen wil stellen.

Nee, het is alleen maar voor een statistiek, zei de stem, onbewogen. Ik kom van een ster hier in de buurt, we moeten een jaarboek samenstellen over de bewoonde planeten in het melkweg-stelsel, en we hebben wat vergelijkende gegevens nodig.

En… hoe komt het dat u zo goed Italiaans spreekt?

Ik spreek ook verschillende andere talen. Weet u, uw tv-uitzendingen blijven niet steken in de ionosfeer, maar dringen door tot in de ruimte. Ze hebben er ruim elf jaar voor nodig, maar komen redelijk goed door waar wij leven. Zo heb ik bijvoorbeeld jullie taal geleerd. Jullie reklamesketches vind ik interessant: ze zijn heel instructief, en ik geloof dat ik doorheb hoe jullie eten en wat jullie eten, maar niemand van ons heeft enig idee hoe jullie spijsvertering werkt. Daarom vraag ik u mijn vraag te beantwoorden.

Nou, weet u, ik heb altijd een goede spijsvertering gehad en zou u niet veel details kunnen geven. We hebben een … een zak die maag wordt genoemd, met zuur erin, en verder een buis; je eet, er gaan twee of drie uur voorbij, en het eten gaat over tot ontbinding, kortom, het wordt vlees en bloed.

Vlees en bloed, herhaalde de stem, alsof hij aantekeningen maakte. Elio merkte op dat die stem precies leek op de stemmen van de tv: helder maar onpersoonlijk en vlak.

Waarom besteden jullie er zoveel tijd aan je te wassen en de voorwerpen in jullie omgeving te wassen?

Elio legde met een zekere gêne uit dat je je maar een paar minuten per dag wast, en dat als je vuilt blijft het risico bestaat dat je een ziekte oploopt.

Juist, dat was een van onze veronderstellingen. Jullie wssen je om niet te sterven. Hoe sterven jullie? Op welke leeftijd? Gaat iedereen dood?

Ook hier was Elio’s antwoord een beetje verward. Hij zei dat er geen regels bestonden, je kon zowel jong als oud sterven, weinigen haalden de honderd. Ik snap het. Zij die witte lakens gebruiken en de vloer in de was zetten worden oud. Elio probeerde dit recht te zetten, maar de interviewer had haast en ging verder: Hoe planten jullie je voort?

Steeds meer in verlegenheid gebracht raakte Elio verstrikt in een ingewikkeld exposé over man en vrouw, over chromosomen (waar hij net een paar dagen eerder op tv over was ingelicht), over erfelijkheid, zwangerschap en geboorte, maar de vreemdeling ondebrak hem: hij wilde weten op welke leeftijd de kleding zich begon te ontwikkelen. Terwijl Elio, wiens geduld inmiddels was opgeraakt, hem stond uit te leggen dat de kleding niet op ons lijf groeit, maar dat je die koopt, merkte hij dat de dageraad aan het aanbreken was, en in het onzekere licht zag hij dat de stem afkomstig was uit een soort plas aan zijn voeten; of liever gezegd, nu niet precies een plas maar iets als een grote plek donkerbruine jam.

uit: het interview; uit: korter dan kort, Prometheus Amsterdam, 1993; samenstelling E. Prondini

Primo Levi (1919-1987, Turijn, Italia)

Hari Kunzru schetst een beeld van Magda

HariKunzru; wnyc.orgbron beeld: wnyc.org

Hari Kunzru (1969) is schrijver, journalist van Britse komaf en van Indiase origine. In de nieuwsgierigmakende bundel Het boek van andere mensen (samenstelling Zadie Smith) levert hij een vrolijkmakende bijdrage. Die gaat over Magda Mandela (ze beweert de dochter van te zijn), een vrouw die erg de aandacht op haar weet te vestigen en niet kan kiezen tussen oude of jonge mannen. Doel van de bundel was om een karakter neer te zetten in een kort verhaal. Die missie is wat mij betreft volledig geslaagd in Kunzru’s bijdrage.

Magda woont in Errols huis. Dat is een klein schandaal in Westbury Road, omdat Errol een weduwnaar van in de zeventig is, met volwassen kinderen, en de verwachting was dat hij zijn nadagen zou slijten met allerlei klusjes in huis, op zondag naar de kerk en af en toe een glaasje Wray & Nephews-rum. Maar Errol blijkt meer van de Wray & Nephews te houden dan van de kerk, en vorig jaar heeft hij (als we Lauren op nummer 20 tenminste mogen geloven) Magda ontmoet tijdens een nacht doorhalen in de Victoria Arms. Ik ben ook een keer naar zo’n nacht geweest. Daar zijn ze nogal uitgelaten. Magda is dertig, misschien wel veertig jaar jonger dan Errol. Toen ze eenmaal bij hem was ingetrokken, liep hij over straat met een brede grijns op zijn grijze kop, hij tikte met een frivool gebaar tegen de klep van zijn honkbalpet als hij een van ons tegenkwam, en hij veegde fluitend de bladeren van zijn stoepje. Tegenwoordig kijkt hij zuur, als een man die een kaartje legt met iemand die vals speelt.

Waar Errol voor had getekend was wat leven in de brouwerij, wat gezelligheid en een beetje warmte in koude nachten. In plaats daarvan was hij meegevoerd in een wereld van grootse, theatrale hartstocht. Met de liefde tussen Magda en Errol kan het vele kanten op gaan. Die liefde heeft Magda ooit ’s nachts in een opgerold tapijt op de stoep doen belanden, en Errol zwalkend over straat, waarna hij uiteindelijk zijn toevlucht zocht tot mijn keuken; in oudtestatmentische tijden heeft Errol het liefst een deur tussen hen in – en neem hem dat maar eens kwalijk. Magda’s toorn is fel en angstaanjagend. Hij gaat gepaard met schelden en slaan. Tot de onlangs gestraften behoren: Errol (vanzelfsprekend), Lauren op nummer 20, de vrouw die maaltijden rondbrengt en een paar werklui van de gemeente, die ze te lijf is gegaan met een van de pylonen die ze in de voortuin heeft staan. Magda maakt het minstens één keer per maand uit met Errol. Soms zet Errol haar op straat. Magda straft Errol geregeld, niet door bij hem weg te gaan, maar door naar de Victoria Arms te gaan en daar een jongere man op te pikken, die ze vervolgens mee naar huis neemt om met hem op het trapje voor het huis te gaan zitten. Dan heeft Errol een dag of twee een norse blik in zijn ogen en brengt hij veel tijd door in het bookmakerskantoor. Waarna alles weer bij het oude is.

uit: Magda Mandela; uit: het boek van andere mensen, samenstelling Zadie Smith; Bezige Bij Amsterdam, 2008; vertaling Nicolette Hoekmeijer

Hari Mohan Nath Kunzru (1969, Londen, UK)

Thomas Bernard: wereldvreemd?

thomas bernhard;bron beeld: archyde.com

De Oostenrijkse schrijver Thomas Bernard (1931-1989) werd bekend door romans en toneelstukken. Personages daarin gingen tekeer tegen alles wat hen niet zinde. In zijn werk werd de hypocrisie van de Weense burger gehekeld.

Bijgaand zeer kort verhaal biedt een inkijkje:

Wereldvreemd

Een gediplomeerd meubelmaker uit Maria Saal (een geliefd bedevaartsoord in Katharintië), die door het contact met een van oorsprong getalenteerd componist, die wij zelf vele jaren lang een genie zonder weerga hebben genoemd, tot de literatuur gekomen is en kleine komedies begon te schrijven, die echter, volgens degenen die zijn gedichten en kleine komedies in handen hebben gehad, respectievelijk onleesbaar en onspeelbaar waren, is om de simpele reden dat niemand ze begreep en uit wanhoop om zijn miskenning op zijn tweeëntwintigste verjaardag de Langsee ingelopen en verdronken. De krant die, nadat zijn lijk gevonden was, kort melding maakte van de miskende schrijver, legde er bovenal de nadruk op dat hij wereldvreemd was geweest.

uit: de stemmenimitator, Arbeiderspers Amsterdam, 1981; vertaling Hans Bakx en Thomas Graftdijk

Thomas Bernard (1931-1989, Oostenrijk)

Nelson Algren verhaalt over de Amerikaanse zelfkant

nelson algren; chicagotribune.combron beeld: chicagotribune.com

Nelson Algren (1909-1981) was een kenner van de wereld waarin kruimeldieven, zakkenrollers, hoeren, strippers, burlesque-meisjes, gokkers, junkies en alcoholisten zich bewogen. De mensen die door de beschaving zijn overgeslagen, werden afgedankt of beschuldigd. Algren wilde met zijn verhalen naast deze mensen staan. Hij gaf de zelfkant van de Amerikaanse samenleving beeld en geluid.

Zo ook in Het gezicht op de vloer van de bar, een kort verhaal over een obscure kroeg en haar klanten.

Een flinke generatie geleden, in die geschifte jaren twintig toen Chicago nog een gevaarlijke stad was, stond er een zachtaardige jongeman die Fancy werd genoemd achter de bar in een smerige speak-easy aan de verkeerde kant van Van Buren Street. Hij viel in de smaak bij zowel de meisjes uit de derderangs burlesque-theaters, als bij die uit de besloten bordelen, omdat hij vleierij als een cocktail wist te mixen met gemakkelijk krediet. Als hem werd gevraagd naar een neut op de pof, antwoordde hij meestal bedachtzaam. Zo’n knappe meid als jij zou ik niet graag dorstig State Street op zien lopen, en hij betaalde dan zelf voor de borrel.

In deze taps toelopende vuilnisbak, waar de verlichting zo schaars was dat alle gezichten op elkaar leken, kwam nooit politie. Want zodra er een knokpartij uitbrak, sloot Broer B, wiens speak-easy het was, de deuren en trok hij de blinden dicht om vooral maar niet de aandacht van de politie te trekken. En hoewel er dus vaak werd gevochten, ging dat dus nooit gepaard met het soort opwinding dat voorbijgangers zou kunnen aantrekken: het enige wat men hoorde als twee dieven op de vloer aan het knokken waren, was het regelmatige geluid van de ventilators aan het plafond en het kwaadaardige geschuifel van de vechtersbazen.

Plotseling was het dan afgelopen en werd er een onverstaanbaar geroezemoes hoorbaar boven het geluid van de ventilators. Broer B trok de blinden weer omhoog en de zachtaardige jongeman deed de deuren van het slot. En iedereen, winnaar en verliezer, kreeg een neut van het huis. De juke begon weer te spelen en iedereen had het gevoel dat er die dag tenslotte toch iets gepresteerd was.

uit: de spannendste Amerikaanse verhalen, Loeb Amsterdam, 1987

Nelson Algren (1909-1981, USA)

Gerard Reve schrijft met humor over grootvader

2012-06-15foto: Vincent Metzel; bron beeld: photoq.nl

Gerard Reve (1923-2006) schreef in het korte verhaal De laatste jaren van mijn grootvader over zijn opa. Dat deed de schrijver met humor. Opa was 85 jaar oud en leed aan wat vergeetachtigheid, zoals dat toen heette.

Wanneer bezoekers de vijfentachtigjarige oude bij de kachel zittend aantroffen, vonden ze hem een kras man, vooral wegens de scherpe en slimme opmerkingen. Ze wisten echter niet dat hij er ongeveer tien uiteenzettingen op na hield, die ongewijzigd dagelijks werden opgelepeld. Wat de sport betreft koesterde hij een wilde haat jegens het voetballen, inzonderheid tegen het koppen van de bal. Zij vangen hem nog wel eens op de tong, voorspelde hij grimmig. Ook het roeien in lange smalle wedstrijdboten wekte zijn verontwaardiging. Zij zitten er in het blote gat, was zijn mening over de luchtige kleding van de roeiende dames. De stelling dat de wereld een groot gekkenhuis was, vormde het hoofdbestanddeel van zijn betoog, dat voor een keer oorspronkelijk mocht lijken, maar op den duur weinig nieuw uitzicht bood. Hij vertelde dat oorlog en vernieling grote dwaasheden waren; de bezoekers luisterden en knikten. Sinds enige jaren had hij de gewoonte, wanneer men hem vroeg hoe het ermee ging, te antwoorden: Langzaam maar zeker achteruit. Hij wil graag dood, zei mijn moeder plechtig tegen niet-ingewijden als de oude weg was. Wanneer grootvader het met een standpunt niet eens was, verklaarde hij kort en bondig: Allemaal droossies, allemaal kwakerij van niks!; was hiermee de discussie gesloten, dan zag de zaak er nog zo kwaad niet uit, maar in de regel begon hier de aanval pas. Ook zijn hygiënische opvattingen verschilden ten zeerste van de onze. Gedurende de twintig jaren dat hij bij ons woonde, waste hij nooit het lichaam; wel trok hij iedere week schoon ondergoed aan. Hij verdedigde zich met te verklaren dat hij voor de gehele stad zich wel wilde uitkleden om te laten zien hoe schoon hij was. Soms echter overviel hem jeuk, die hij door betten met azijn wist te overwinnen. Op het wassen van het hoofdhaar heb ik hem nooit kunnen betrappen, wel loogde hij het eens in de paar maanden met ammoniak uit. Bij het slapengaan trok hij nauwelijks iets uit en hield in ieder geval zijn kousen aan. Een witte kroes water schoof hij naast de nachtpot onder het bed. De kroes bestaat mog tot op heden: onze tandenborstels staan erin.

uit: een eigen huis, Elsevier/Manteau Amsterdam, 1979

Gerard Reve  (1923-2006, Amsterdam)

Margriet de Moor imponeert in scenes

margiet de moor; stuttgarter-zeitung.debron beeld: stuttgarter-zeitung.de

In de Dag van Zonnegloren van schrijfster Margriet de Moor (1941) volgen we een echtpaar dat de dag begint en zich opmaakt voor de rit naar Zonnegloren, de plek waar de dagbesteding van manlief is. Een dag die zich tooit in rituelen maar zich noodlottig ontwikkelt. Een kort verhaal dat uitblinkt in rake scenes en getuigen van waar schrijversschap. Hulde aan Margriet!

Wil je wat lekkers, Jacqques?

Hij knikte verheugd. Ze parkeerde, liep om de auto heen en hielp hem uitstappen. Voor de etalage overlegden ze. Uiteindelijk koos hij een simpel chocoladefiguurtje. In de winkel moesten ze wachten tot de verkoopster klaar was met het rangschikken van een rij witte bonbons in de vitrine, maar werden toen heel vriendelijk geholpen. Het chocoladefiguurtje werd in een uitklapbaar doosje gepakt en aan hem overhandigd. Over de toonbank heen glimlachten de beide vrouwen naar elkaar. Maar hij aarzelde om te vertrekken. Hij liep om en nam de verkopster even apart.

Het is mogelijk dat mijn jas net langs die zuurstokken is gestreken, verklaarde hij. In ieder geval stond ik er erg vlakbij. Misschien is het niet verstandig om ze nog te verkopen.

Terug in de auto begon hij direct te eten. Het waren maar een paar happen. Ze pakte alvast de schone zakdoek en reikte hem die aan zodra hij klaar was. Met samengetrokken gezicht veegde hij zijn handen af, zijn polsen en ook nog elke vinger apart. Daarna legde hij de handen terug op zijn knieën en bleef ze met zijn kin op de borst bekijken.

Ze keek met hem mee. De handen lagen daar als zware, onbekende voorwerpen. Toen overkwam haar iets onstellends: ze had het gevoel dat ze hetzelfde zag als hij. Medelijden schoot door haar heen, als fel lichamenlijke pijn. Ze wilde zijn hand grijpen, maar hij trok terug  en wierp haar een blik toe, zo openhartig en gruwelijk dat haar adem stokte. Even meende ze de werkelijke angst op te vangen.

Laten we gaan, fluisterde ze.

Ze startte, schakelde ruw en de auto schoot weg.

uit: de dag van Zonnegloren, uit: Op de rug gezien, Bezige Bij Amsterdam, 1988

Margriet de Moor (1941, Noordwijk)

Maarten Biesheuvel heeft een droom op oudejaarsdag

biesheuvel; trouw.nlbron beeld: trouw.nl

In het verhaal Oudejaar komt Maarten Biesheuvels voorkeur voor de 19-de eeuw, de Russische schrijvers uit die periode en zijn hang naar symboliek in zijn verhalen samen. De hoofdrolspeler lijkt iemand van adel (vorst, landgoed, knechten, koetsen enz.), is lui; heeft moeite met de zinloosheid van zijn bestaan en is op zoek naar de juiste vrouw, in dit geval een gravin. Hij gaat, met tegenzin, naar een Oudejaarsfeest en zal daar de gravin ontmoeten, bij wijze van verrassing.

De hoofdpersoon twijfelt aan veel, zo niet alles. Goede raad is welkom. Die krijgt hij van de mysterieuze Peter Mors, die in zijn nabijheid geen spiegels duldt en die daarom worden afgedekt. De adviezen van Mors leiden bij de hoofdpersoon tot een droom:

Wat een droom! De vorst werd wakker en begreep niet waar hij was, hoewel hij toch in zijn eigen huis in zijn studeerkamer op zijn eigen bed lag. Wat een heerlijke droom! Landman te zijn en te denken dat het goed is wat je doet. Denken dat je meester zeer nuttig is. Denken dat het geld dat met bloed, zweet en tranen wordt verdiend niet over de balk zal worden geworpen. Wat heerlijk om veertien uur per dag hard te kunnen werken en dan als een blok in slaap te vallen, wat mooi om zo vroom te kunnen zijn, wat edelmoedig om nooit iets slechts van andere mensen te denken. Hoe wenste de vorst te zijn als de landman. Zoals Peter Mors gezegd had was hij inderdaad gelukkig geweest, al was het maar voor vijf minuten. Nog nooit had hij een zo diepe graad van verrukking gekend, alleen maar omdat hij, zij het voor eventjes, begrepen had dat een mens pas gelukkig is als hij geen ambities heeft, dat het mooiste is om je neer te leggen bij het leven zoals het over je komt, dat het niet belangrijk is om eer en roem te vergaren, dat het prachtig is dat slechts een enkeling onsterfelijk is en dat het daarom dwaasheid is om aan zo’n enkeling gelijk te willen worden; wat een genade om je de hele dag in het zweet te kunnen werken en te kunnen geloven dat de onsterfelijkheid, de roem en de eer pas na de dood kunnen worden bereikt, wat kinderlijk naïef, wat een gelukkig makende gedachte dat er een beloning is na de dood, dat er dan zelfs rechtvaardigheid is, daar de luiwammes door God zal worden verlaagd en de noeste werker verhoogd en geprezen.

uit: oudejaar; uit: de wereld moet beter worden – maarten Biesheuvel, De Harmonie Amsterdam, 1984

Maarten Biesheuvel (1939-2020, Schiedam)