bron beeld: trouw.nl
Een vrouw bezoekt haar vrouwenarts. We lezen mee terwijl haar innerlijke monoloog zich voor ons ontvouwt. Het gaat over haar kind, een zoon. Een moeder over loslaten. Wat laat je eigenlijk los?
Als een kind geboren wordt – U was erbij toen hij geboren werd – denk je dat je het alles wilt geven. Alles. U zult het honderden malen gezien hebben op de gezichten van vrouwen: dat eerste gevoel, dat totale, wanneer de scheidslijn tussen krijgen en geven volledig weggevallen is.
En amper zes jaar later ben je doordrongen van de wetenschap dat er nauwelijks iets te geven valt, omdat de dingen die er op aan komen nu eenmaal niet overdraagbaar zijn. Een kind dat naar de grote school gaat wil al niet meer onbeperkt aangeraakt worden. Zijn liefkozingen worden zeldzamer – hij is een jongen, hij leert op school dat jongens niet van knuffelen houden en dus houdt hij niet van knuffelen. Maar tot hij drie jaar was heb ik het gevoel bewaard dat hij vlees van mijn vlees was; dat er tussen zijn identiteit en de mijne geen scheidslijn bestond.
(..)
Zeven jaar geleden droeg ik hem als een plant in me, maar nu voedt hij zijn ego met plannen en zijn dagen met ondernemingen buiten mij om. School, televisie, voetbalveld. Het heet zo mooi, moederschap, maar U en ik weten beter. U heeft er te veel van gezien, en ik leef er middenin.
Fragment uit; Zonnedauw; uit: Op eigen tenen, Bert bakker Amsterdam, 1982
Hannes Meinkema (1943, Tiel)