Cueco: reizen en het landschap

cueco, henri; michellunardelli.combron beeld: michellunardelli.com

Henri Cueco (1929-2017) was de Franse schilder, essayist en schrijver die kunstenaar en tuinman met elkaar in gesprek bracht. In Gesprekken met mijn tuinman gaat het gesprek over bijvoorbeeld: schoonheid, natuur, kunst, maar ook over reizen en het landschap.

Wolken zijn net als golven maar dan afwisselender, en regen is goed voor de planten… Hoewel, het is overal hetzelfde: als je ergens geboren bent, vind je het daar het best. Denk je niet dat de eskimo’s die het hele jaar door op het ijs en in het donker leven, zouden maken dat ze wegkwamen, als ze er niet geboren waren? Als je op reis gaat, zie je iets van de wereld, maar ben je blij als je weer thuis bent. Je kunt het meer waarderen. Eigenlijk kun je beter thuis blijven, en het is ook minder duur.

Tel je zegeningen, tuinman. Even later voegt de tuinman er dit nog aan toe:

We hebben het eigenlijk best goed, daarboven in ons flatje. Je hebt een mooi uitzicht. ’s Avonds is het na het eten naar bed, ’s ochtends ben ik voor dag en dauw op. Ik drink mijn kopje thee en zie de zon opkomen. Ik wacht hem op op het balkon. Hij komt op boven het dal. Het is er vaak nevelig. Jij noemt dat een landschap. Maar een landschap is iets wat niet beweegt, waar je voor stopt om naar te kijken. Voor mij moet het bewegen, er moet iets gebeuren, anders kijk ik niet. Er gebeurt trouwens altijd wel wat als je goed kijkt. Ik vind het heerlijk om de zon te zien opkomen en de nevels te zien wegtrekken. Ik kan er eindeloos naar kijken, het is mooier dan een film. Het is echt. Je moet wel kúnnen kijken. Je moet wachten. De schoonzoon wil weten waar ik toch naar kijk. Ik weet het niet, zeg ik tegen hem. En dat is waar, ik weet niet precies waar ik naar kijk. Maar omdat ik het hem wilde uitleggen, heb ik erover nagedacht waar ik toch naar kijk terwijl ik mijn thee drink. Ik kijk naar het verstrijken van de tijd.

uit: gesprekken met mijn tuinman, Oevers Zaandam, 2021

‘Parijs turft zijn oudjes’

van dis a paris; blogspot.combron beeld: blogspot.com

Het is augustus 2003. Frankrijk zucht onder een hittegolf. Parijs loopt leeg, het is vakantie. Wie er niets te zoeken heeft, verlaat het oververhitte bolwerk aan de Seine. Schrijver Adriaan van Dis (1946) blijft en observeert.

…in de eerste warme week zijn er in Frankrijk vijfduizend bejaarden gestorven – uitgedroogd in hun eenzame optrekjes of verwaarloosd in verpleeghuizen -, veel meer dan gewoonlijk voor de tijd van het jaar. Kistenfabrieken maken overuren. Frankrijk roept zijn grafdelvers terug van vakantie.

Op een morgen wordt er had op mijn deur geklopt: een vrouwelijke ambtenaar van de gemeente Parijs; ze legitimeert zich buiten adem. Of madame Masson thuis is? Connais pas. Het enige dat ik weet is dat er vóór mij op deze zolder een verkoopster van Le Bon Marché heeft gewoond. Meer dan vijftig jaar op eenendertig vierkante meter. Op d’r zesennegentigste nog alle trappen op! ‘Die vrouw is voor mij een voorbeeld,’ zeg ik met ingehouden buik. Ik voel een paar afkeurende ogen langs mijn sarong gaan. De ambtenaar bladert door haar papieren…zesennegentig…de leeftijd kan kloppen. ‘En is madame bij u?’ vraagt ze hoopvol. Nee, ze is al twee jaar dood. Haar naam wordt onder mijn ogen doorgestreept. Parijs turft zijn oudjes.

uit: stadsliefde, scenes in Parijs – Adriaan van Dis, Augustus Amsterdam, 2011

Marguerite Yourcenar herinnert zich Le Mont Noir

IMG_6587

Ik was op vakantie in het noorden van Frankrijk, vlakbij de grens met België. Op deze grens ligt Le Mont Noir, de Zwarte Berg. Aan de Franse kant ligt Saint Jans Cappel, een slaperig dorpje met een bijzonderheid; ze hebben er een museum dat gewijd is aan de Franse schrijfster Marguerite Yourcenar (1903-1987), de eerste vrouw die werd toegelaten aan de Académie Française. Yourcenar bracht een deel van haar kindertijd door op een landhuis op Le Mont Noir.

IMG_6591

Na een bezoek aan het museum, waar we warm onthaald werden door de gastvrouw aldaar, (zij liet ons alles zien wat men in het museum verzameld had van en over de schrijfster), togen we naar die Zwarte Berg. Het landhuis is verloren gegaan. Wat rest is het optrekje waar de tuinman woonde; een prachtige wandeling over het voormalige domein van de familie Yourcenar; en een nieuw landhuis dat tegenwoordig dienst doet als huisvesting voor schrijvers die aan een boek willen werken in een prikkelarme omgeving.

IMG_6601

Die periode op Le Mont noir was voor Yourcenar nogal vormend. Haar moeder overleed op het kraambed. Haar vader omgaf zich met veel mensen; personeel en vriendinnen. Dat was vooral ook in de periode op de Zwarte Berg, waar vader en kind zich terugtrokken na die vreselijke gebeurtenis in Brussel, waar de schrijfster ter wereld werd gebracht.

In Met open ogen, een verslag van gesprekken die Yourcenar en journalist Matthieu Galey met elkaar hadden, vertelt ze uitgebreid over haar kinderjaren.

Was u tijdens uw kindertijd een eenzaam meisje?

Tot op zekere hoogte wel. Het ging eigenlijk op en neer; dan was ik weer eens een tijd alleen, en dan weer midden tussen andere kinderen of mensen bij wie mijn vader dan verbleef. Maar bij tijd en wijle toch wel eenzaam, ja, en ik geloof dat het iets geweldigs goeds is, als men vroeg went aan de eenzaamheid. Dat leert een mens, in zekere mate tenminste, om het zonder anderen te kunnen stellen. Het leert een mens ook om meer van anderen te houden. Bovendien is er diep in het kind een onverschilligheid, die je maar heel zelden vindt beschreven. Ik weet niet of de mensen zich gegeneerd voelen als ze die onverschilligheid merken, maar het treft mij altijd als ik naar kinderen kijk: ze leven in hun eigen wereld. En ik heb het gevoel dat ik in mijn eigen wereld leefde.

Kortom, in veel opzichten was het verblijf op Le Mont Noir een bepalende factor in de kindertijd van de schrijfster. Ze zegt er later het volgende over:

Dus, Le Mont Noir, het beste van Le Mont Noir voor mij is dat ik daar op het land leefde en de natuur leerde kennen. Het is heel belangrijk voor een kind, dat het opgroeit in een natuurlijk milieu, dat het leeft met de dieren, en dat het iedere dag mensen van allerlei slag ontmoet en veel omgang heeft met mensen uit het volk. Ik zeg ‘mensen uit het volk’, omdat ik geen ander woord weet, ik bedoel mensen die tot geen enkele coterie behoren, die gebrek lijden. En een kind dat in een groot huis tamelijk eenzaam is, gaat nu eenmaal vanzelf veel om met de tuinman, de koetsier, het melkmeisje. Dat zijn de mensen die ik het eerst heb leren kennen, en vaak zijn het nog steeds dezelfde mensen die ik nu het liefste opzoek. Misschien houd ik wel alleen maar van de mensen die ten onrechte worden verondersteld erg simpel te zijn.

fragmenten uit: met open ogen, gesprekken met Matthieu Galey; Ambo Baarn, 1982; vertaling Ton van der Stap

Beelden van boven naar beneden: het Yourcenar-museum In Saint Jans Cappel; de schrijversresidentie die op Le Mont Noir te vinden is; het optrekje van de voormalige tuinman (eigen collectie)

Eric Satie bedenkt en speelt enige wijsjes

https://youtu.be/TL0xzp4zzBE

Ik ben heel jong ter wereld gekomen in een heel oude tijd.

(..)

Soms heb ik er spijt van dat ikzelf op deze verschrikkelijke wereld ben gekomen; niet dat ik de wereld haat. Neen.. ik houd van de wereld, de grote wereld.. zelfs de demi-monde, omdat ik persoonlijk min of meer tot de demi-monde behoor.

Maar wat ben ik op deze zo aardse en naar aarde riekende aarde komen doen?

Heb ik de plicht om er te blijven? Ben ik er gekomen om een missie te vervullen? Een opdracht?

Heeft men mij erheen gestuurd om mij te amuseren? .. om mij een beetje te verstrooien? .. om de ellende van een leven aan gene zijde te vergeten dat ik mij niet meer herinner?

Kom ik er niet ongelegen?

Wat valt er op al deze vragen te antwoorden?

Bijna bij mijn aankomst, hier beneden, gelovende goed te doen, ben ik enige wijsjes gaan spelen die ikzelf bedacht heb.. Al mijn moeilijkheden zijn daaruit voortgekomen.

uit: teksten – Eric Satie, Querido Amsterdam, 1976; vertaling Frieda van Tijn-Zwart

https://youtu.be/oOTpQpoHHaw

W.F. Hermans verklaarde Manet’s Olympia

manet, olympia

Ik ken geen schilderij dat mij als toeschouwer zozeer de indruk geeft er zelf deel van uit te maken, mee te spelen met wat er op het doek gebeurt.

Aan het woord schrijver W.F. Hermans (1921-1995) over het schilderij Olympia dat de Franse kunstenaar Edouard Manet in 1863 schilderde. Het is een raadselachtig portret van een liggende naakte vrouw met haar pantoffels aan, voorzien van een armband, halsband en een bloem in haar haar. Hermans liet er zijn fantasie op los:

Op een ochtend waarop de schone klaarblijkelijk een andere heer verwachtte, heeft hij (Manet) aangebeld en die grote bos bloemen aan het kamermeisje overhandigd.

Tegen de instructies van mevrouw in, heeft de bekoorlijke zwarte schat hem in mevrouws salet gelaten.

Wat komt u hier doen, meneer, heeft mevrouw hem toegebeten, ik kan u vanochtend niet gebruiken! Haar blikken proberen hem vast te nagelen aan de grond.

Op het voeteneinde van haar bed staart een zich uitrekkende zwarte kater al even onaangenaam getroffen naar de ongewenste bezoeker. Hij kent de gang van zaken, heeft er zich al op voorbereid dat hij zijn warme plekje zal moeten afstaan, maar laat blijken dat hij dit allesbehalve leuk vindt.

Het kamermeisje heeft zich achter mevrouw’s bed opgesteld met de bloemen in hun papier.

Ach, mevrouw! Mevrouw moet niet boos zijn op meneer! Ach mevrouw, kijk toch eens wat een mooie bloemen meneer heeft meegebracht voor mevrouw!

Zal het lukken Olympia haar hoofd te doen omdraaien naar de bloemen en zullen ze haar vertederen? Dan mag meneer het kamermeisje bij het weggaan wel een fooitje geven.

Hoe het Manet vergaan is, laat zich raden.

De voorspraak van het kamermeisje heeft geen succes gehad.

Schilderen was alles wat er overschoot.

fragment uit: Waarom ik Manet’s Olympia niet geschilderd heb; uit: De weerspannige slaper, Parijse notities, W.F. Hermans, Bezige Bij Amsterdam, 2004; gekozen door Arjan Peters