bron beeld: pinterest.com
In het korte verhaal Eerste droefenis schetst schrijver Franz Kafka (1883-1924) de bijzondere keuze die een trapeze-acrobaat maakt. De acrobaat wil dag en nacht op de trapeze zijn. In het circus waar hij optreedt, voldoet men aan zijn (zeer bescheiden) behoeften. Elkaar aflossende bedienden houden beneden de wacht en op alles wat van boven vereist word, reageert men door speciaal geconstrueerde vaten op en neer te halen. Tot zover geen probleem. Maar een circus reist doorgaans. En aan reizen heeft de acrobaat een hekel. Schoorvoetend stemt hij toe als er met de trein gereisd kan worden. Dan begeeft hij zich in het bagagenet, begeleidt door zijn impresario.
Zo reisden zij weer eens samen, de trapeze-acrobaat lag in het bagagenet en droomde, de impresario zat tegenover hem in de hoek bij het raam geleund een boek te lezen, en toen sprak de trapeze-acrobaat hem zachtjes aan. De impresario stond hem onmiddellijk ter beschikking. De trapezekunstenaar zei, op zijn lippen bijtend, dat hij voortaan voor zijn turnen in plaats van de ene trapeze van tot nog toe, er steeds twee moest hebben, twee trapezes tegenover elkaar. De impresario ging daar onmiddellijk mee akkoord. De trapeze-acrobaat echter, alsof hij wilde laten blijken dat de instemming van de impresario hier even onberekend was als bijvoorbeeld zijn protest zou zijn, zei dat hij nu nooit meer en onder geen beding op maar één trapeze zou turnen. Bij het idee dat dat misschien toch ooit nog eens zou kunnen gebeuren, leek hij te huiveren. De impresario gaf, aarzelend en scherp toeziend, nog eens zijn volle instemming te kennen, twee trapezes waren beter dan één, ook verder was deze nieuwe voorziening voordelig, de productie werd daardoor rijker aan afwisseling. Toen begon de trapeze-acrobaat plotseling te huilen. Diep ontzet sprong de impresario op en vroeg wat er gebeurd was, en omdat hij geen antwoord kreeg, klom hij op de bank, streelde hem en drukte zijn gezicht tegen dat van hemzelf, zodat hij ook met de tranen van de trapeze-acrobaat werd overgoten. Maar pas na vele vragen en vleiende woorden zei de trapeze-acrobaat snikkend: Alleen maar die ene stang in mijn handen – hoe kan ik dan leven?
Nu was het al eenvoudiger voor de impresario om de trapeze-acrobaat te troosten: hij beloofde meteen vanuit het eerstvolgende station naar de plaats van de volgende gastvoorstelling te telegraferen inzake de tweede trapeze: verweet zichzelf dat hij de trapeze-acrobaat zo lang maar op één trapeze had laten werken, en bedankte hem en prees hem zeer, omdat hij hem eindelijk op deze fout attent had gemaakt. Op deze manier wist de impresario de trapeze-acrobaat langzaam-aan weer gerust te stellen, en hij kon weer naar zijn hoek teruggaan. Zelf was hij echter niet gerustgesteld, enrstig bezorgd bekeek hij de trapeze-acrobaat heimelijk over zijn boek heen. Wanneer zulke gedachten hem eenmaal begonnen te plagen, konden ze dan ooit nog helemaal ophouden? Zouden zij niet onvermijdelijk alsmaar sterker worden? Waren zij niet levensgevaarlijk? En de impresario meende werkelijk te zien, hoe nu in de schijnbaar rustige slaap waarin het huilen was geëindigd, de eerste rimpels zich in het gladde kindervoorhoofd van de trapeze-acrobaat begonnen te griffen.
uit: absurde verhalen, Tabula Amsterdam, 1984; vertaling Thoams Graftdijk
Franz Kafka (1883-1924, Praag, Tsjech)