Kouwenaar Dicht: ik heb nooit

Ik heb nooit

Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit: / het zacht maken van stenen / het vuur maken uit water / het regen maken uit dorst

ondertussen beet de kou mij / was de zon een dag vol wespen / was het brood zout of zoet / en de nacht zwart naar behoren / of wit van onwetendheid

soms verwarde ik mij met mijn schaduw / zoals men het woord met het woord kan verwarren / het karkas met het lichaam / vaak waren de dag en de nacht eender gekleurd / en zonder tranen, en doof

maar nooit iets anders dan dit: / het zacht maken van stenen / het vuur maken uit water / het regen maken uit dorst

het regent ik drink ik heb dorst

uit: gedichten 1948-1978, Querido Amsterdam, 1982

Gerrit Kouwenaar (1923-2014, Amsterdam)

kouwenaar, gerrit' enframing.nlbron beeld: enframing.nl

Kouwenaar en Komrij over dichters

kouwenaar; fd.nlbron beeld: fd.nl

Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit: / het zacht maken van stenen / het vuur maken uit water / het regen maken uit dorst

Gerrit Kouwenaar (1923-2014)

komrij; vanoorschot.nl.jpegbron beeld: vanoorschot.nl

De dichter, heden, is een zonderling. / Hij hangt de paljas uit voor zijn publiek. / Wat blijft: bezetenheid om één, één ding. / De wonden die hij likt. En de muziek.

Gerrit Komrij (1944-2012)

uit: het liegend konijn, jaargang 21, nr 1, april 2023 en

uit: wat blijft, samenstelling Menno Wigman, Bert Bakker Amsterdam, 1999

R.K. Narayan biedt een schuilplaats

The Indian writer RK Narayanbron beeld: theguardian.com

R.K. Narayan (1906-2001) was een van de beste Indiase auteurs van zijn, in het Engels schrijvende generatie.

Narayan, opgevoedt door zijn grootmoeder, voltooide zijn opleiding in 1930 en werkte kort als leraar voordat hij besloot zich aan schrijven te wijden. Zijn eerste roman, Swami and Friends (1935), is een verhaal over de avonturen van een groep schooljongens. Dat boek en veel van Narayans latere werken speelden zich af in het fictieve Zuid-Indiase stadje Malgudi. Narayan portretteerde de eigenaardigheden van menselijke relaties en de tegenstrijdheden in het Indiase dagelijks leven, waarin het moderne stedelijke bestaan botste met de oude traditie. Zijn stijl is sierlijk, met vleugen geniale humor, elegantie en eenvoud.

In het korte verhaal Een schuilplaats biedt een banianboom bescherming tegen de tropische regen aan een man en een vrouw, die elkaar bij nader inzien blijken te kennen.

Ze hadden in hun huwelijksleven al vaker een crisis gehad. Om het uur verschilden ze van mening over de gekste dingen: iedere vraag bracht een nieuwe crisis dichterbij en niets was triviaal genoeg om eroverheen te stappen. Het kon van alles zijn – of je naar Radio Ceylon moest luisteren of naar Radio All India, of je naar een Engelse film moest kijken of naar een in het Tamil, of de geur van jasmijn te sterk kon worden genoemd of juist niet, of je van een roos kon zeggen dat zij opzichtig was of niet, enzovoort. Alles leidde tot ruzie, wekte spanningen, en bracht tussen beide partners een breuk teweeg die een aantal dagen duurde en werd gevolgd door een verzoening en overdreven vriendelijkheid. In een zo’n verzoeningsbui hadden ze zelfs een akte van vriendschap opgesteld met uitvoerige bepalingen; ze hadden er ten overstaan van de goden in de puja-kamer hun handtekening onder gezet met het gevoel dat hun niets meer kon gebeuren en al hun problemen voorbij waren. Maar dat gevoel was van korte duur en de eerste bepaling van het contract: Wij zullen hierna nooit meer ruzie maken, werd ook het eerst geschonden, binnen vierentwintig uur na tekening van het document, en alle andere bepalingen, die gingen over mogelijke bronnen van onenigheid zoals de kosten van het huishouden, de kwaliteit van het eten, het algemene bestedingspatroon en toespelingen op de schoonfamilie (die stuk voor stuk uitvoerig waren besproken en waarover ze het eens waren geworden) hadden niets te betekenen.

Nu ze hier samen in de regen stonden was hij blij dat ze niet weg kon. Hij had niets meer van haar gehoord nadat hij die avond, zo lang geleden leek het, de deur achter haar had dichtgedaan. Ze hadden als gebruikelijk gekibbeld over het eten; zij dreigde het huis te verlaten en hij zei: Ga je gang, en had de deur opengehouden toen zij het duister inliep. Hij had de deur nog een hele tijd onvergrendeld gelaten in de veronderstelling dat zij terug zou komen, maar ze kwam niet.

uit: de straten van Malgudi, Meulenhoff Amsterdam, 1990; vertaling José Rijnaarts

R.K. Narayan (1906-2001, Madras, India)

De blinde ziet als de regen valt

regen; groenerwonen.comRegen biedt de blinde de mogelijkheid een geluidsbeeld te vormen van zijn omgeving; bron beeld: groenerwonen.com

Regen helpt de blinde zicht te krijgen op hoe hij zijn omgeving hoort. Ik kom op deze stelling na het lezen van een essay van J. Bernlef (1937-2012) over het werk van kunstenaar Hans Giesen (1942)Dat werk biedt Bernlef de gelegenheid tot het maken van een zijpaadje; een mogelijkheid om iets aan de orde te brengen dat tot meer inzicht leidt en het essay ondersteunt in zijn stelling. Die stelling: met meer zintuigen dan alleen het oog, is er van kunst wellicht meer waar te nemen.

Bernlef las het boek Touching the rock (vertaald als: De dagen worden wel kouder maar niet korter) van de Brit John M. Hull (1935-2015). In dat boek beschrijft Hull zijn ervaringen nadat hij (na 45 jaar) blind werd. Hij had ziende herinneringen en ervaarde daarna een andere realiteit, die van het gehoor.

Uit Hulls boek krijg je een verbijsterend beeld van een andere, voor ons zienden, onkenbare werkelijkheid. De blinde verliest zijn gevoel voor plaats. Een plek bestaat nog slechts voorzover daar geluid wordt geproduceerd. Verdwijnt dat geluid dan verdwijnt ook de plek, of delen ervan. Ruisende wind tekent een rij populieren aan de overkant van een weg om ze met zijn verdwijnen weer mee te nemen. Een landschap is daarom nooit statisch maar een dynamisch, steeds veranderend geluidsbeeld. De buitenwereld bestaat niet als een constante, maar manifesteert zich plotseling, zonder vooraankondiging uit het niets, in de vorm van voorbijgaande geluiden of aanrakingen. Wereld en lichaam zijn niet langer geschieden door het oog dat, zoals Hull terecht opmerkt, niet alleen ruimte schept tussen persoon en wereld maar ook ‘vooruitziet‘, waardoor wij verschijnselen in de wereld ‘zien aankomen‘. De blinde die stilzit of -staat hoort hoe de wereld plotseling en uit vaak onverwachte hoek op hem afstormt en even plotseling weer in het niets verdwijnt. Omdat Hull lange tijd had kunnen zien, kon hij de geluiden moeiteloos in beelden omzetten. Zo beschrijft hij hoe regen de tuin rond zijn huis in kaart brengt:

Ik hoor de regen op het dak boven mij spetteren, hij druipt langs de muren rechts en links van mij, klatert op grondhoogte aan de linkerkant uit de regenpijp. Verder naar links bevindt zich een lichtere plek. Daar valt de regen bijna onhoorbaar op de bladeren van een grote struik. Aan mijn rechterzijde trommelt hij met een dieper en constanter geluid op het gazon. Ik kan zelfs de omtrekken van het gazon, dat aan de rechterkant omhoog loopt, onderscheiden. Het geluid van de regen is anders en tekent de welving voor mij uit. Nog verder naar rechts hoor ik de regen op het hek dat ons perceel van dat van de buren scheidt. Voor mij uit worden de omtrekken van het pad en de tegels uitgetekend, helemaal tot aan het tuinhek. Hier raakt de regen het beton, daar spat hij in net gevormde plasjes uiteen. Hier en daar ontstaat een watervalletje waar de regen van trede naar trede druipt. Het regengeluid op het pad verschilt sterk van het trommelende geluid op het gazon rechts, en dat verschilt op zijn beurt weer van het gesmoorde, zware en doorweekte gevoel van de grote struik aan de linkerkant. Verderop zijn de geluiden minder gedetailleerd.

uit: een gebaar van verf; uit: de losse pols – J. Bernlef, Querido Amsterdam, 1998

Oek de Jong toont Fellini op zijn best met een scene uit Roma

In de film Roma (1972) van Fellini zit een lange scène waarin de gebeurtenissen op een autoweg rond de stad worden gefilmd. De hele scène wordt gedraaid in de stromende regen met rijdende camera’s.

(..)

Alles in deze scène wordt op de een of andere manier symbool. Het losgeslagen paard dat tussen de auto’s draaft, de rennende man met zijn kar, het starre vrouwengezicht achter de beregende ruit, de dode kalveren op de weg, de hoertjes. Elk beeld ontstijgt het anekdotische en wordt symbool. Symbool van het chaotische stadsleven, van de menselijke vitaliteit, de menselijke eenzaamheid, het zwoegen, de rusteloosheid. De regen, de almaar stromende regen draagt er veel aan bij. Het is een scène met een epische kracht, die je niet meer vergeet als je hem eenmaal hebt gezien. Het is Fellini op zijn best, het is film op zijn best.

Uit: Wat alleen de roman kan zeggen – Oek de Jong, Augustus Amsterdam, 2013