De djinn en de immigrant

djinns; hmv.comBelaagd door djinns; bron beeld: store.hmv.com

Een djinn is een bovennatuurlijk onzichtbaar wezen, dat volgens sommige islamitische geleerden bezit kan nemen van mensen en ze van hun vrije wil kan ontdoen. Samen met mensen en engelen zijn djinns volgens de Koran de drie levensvormen met een bewustzijn gemaakt door Allah, aldus Wikipedia.

Ahmed met zijn scheve mond, die in het bed onder het jouwe slaapt, beweert dat in de grotten onder het Oppiopark vele djinns wonen. Hij heeft ze zelf meer dan eens gezien. In het holst van de nacht kruipen ze uit hun spleten en gaan ze op jacht. Hij heeft licht zien flakkeren in de holtes onder de ruïnes. Stemmen heeft hij gehoord, van klagende vrouwen die niet kunnen rusten omdat hun mannen en zonen zijn vermoord, en van kinderen die hun ouders zoeken. Het noodlot heeft niet meer nodig dan één ogenblik om oude vrouwen en zelfs kinderen in wraakzuchtige djinns te veranderen.

(..) Djinns verschijnen midden in de nacht. Daarvoor heeft hij je vaak gewaarschuwd. Als je dan lang genoeg lang in een vlam staart, net zo lang tot je bijna verblind bent, dan zie je uiteindelijk in het midden van de vlam een kleine grillige figuur dansen. Dat is de djinn! Het rijk van de djinns bevindt zich in het hart van de zon. Het vuur op aarde verspreidt ze. In het withete licht van de spattende vonken worden ze geboren. Hun pupillen gloeien met de donkerte van brandende kolen. Hun kleren zijn rood als gesmolten lava. Staar nooit naar de djinn die je per ongeluk in een vlam ontwaart, want dan zal hij zich een weg tot in je hart branden! Overal zijn ze aanwezig, ze flikkeren en buitelen over elkaar als vallende sterren. Djinns zijn de bron van alle kwaad.

(..) Je hebt nog nooit een leeuw horen grommen of jagen. Maar toch lijkt dit het geraas van een ander wezen. Dit moet een djinn zijn! Natuurlijk, het is een van de djinns, een demon die naar zijn menselijke prooi zoekt! Je versteent, in je hand klem je de barnstenen amulet die je moeder je voor de reis heeft meegegeven. Neem dit, heeft ze gezegd terwijl ze een leren koordje om je nek knoopte, en doe het nooit meer af. Het zal je overal tegen het boze oog beschermen. Je drukt de steen zo hard tussen je vingers dat je nagels wit worden. Je sluit je ogen. Je moet de djinn nooit aankijken, want dan neemt hij voor eeuwig bezit van je.

(..) Een hele tijd blijf je onbeweeglijk liggen in het gras, tot je weer normaal kunt ademen. Je stelt jezelf gerust: de djinn heeft zijn prooi gehad. Hij zal niet onmiddellijk terugkomen. Naast de angst voel je ook triomf. Je hebt de ontmoeting met een djinn overleefd! Dus het was waar wat Ahmed had gezegd. In de Tuin van de Sultan van Rome wonen djinns. Je hebt hem zelf gezien en gehoord, van heel dichtbij. Straks moet je het aan Dalil vertellen, en aan Ahmed. Ze zullen je koelbloedigheid bewonderen.

(..) Ineens weet je dat het niet de angst voor Dalils woede is die je wegdrijft. Je wilt niet zoals Dalil worden, of zoals zijn slaaf Ahmed. Jij bent anders. Anders dan zij, anders dan de jongens op de kamer. Je bent Dalils Pikolo niet meer, je hebt een eigen naam. Je wilt je niet aanpassen aan het leven in deze stad. Je wilt niet wonen op een plek die van je vraagt onzichtbaar te zijn. Waar de mensen je het liefst wegdenken. Je leest het in de blik van de vrouwen die je lijken uit te dagen zonder je echt op te merken, en in de gezichten van de mannen die niet weten wat gastvrijheid is. Hiun blikken tonen de vanzelfsprekendheid van mensen die in een rijk land zijn geboren. Een zelfzuchtige onverschilligheid jegens al wie anders is. Wie arm is, moet wel dom zijn, zie je ze denken, en wie jong is en rozen verkoopt of auto’s wast, kan zeker niets beters.

(..) De ergste djinns zijn die die het kwaad in de wereld brengen. Dat zijn de djinns die in onszelf leven. Die komen niet van buiten uit de wereld van de vlammen en vonken, maar uit het slechte hart van mensen waar zij niet uit te roeien zijn. Aan die djinns wil je ontsnappen.

uit: de tuin van de sultan van Rome – Louise O. Fresco, Prometheus Amsterdam, 2005

Éric Fottorino beschrijft een andere blik

Overzichtelijk belooft het te worden: Breekbaar lichaam van schrijver Éric Fottorino. Weinig personages, hun indrukken van omgeving en omstandigheden, hun geschiedenis en hoe die bij elkaar komt in dit verhaal. Hun stemmen komen allemaal aan bod. Zoals die van Clara, die op de vlucht is en in het Noorse Bergen terechtkomt.

Ik wist niets van hanzesteden, ze waren mij net zo vreemd als de sprookjes van de gebroeders Grimm of de liederen van Grieg, waarvan ik heb leren houden. Ik stelde me voor dat ik, door naar een witte vlek op de kaart te vluchten – en voor mij was Bergen helemaal blanco, het had ook Oslo of Reykjavik kunnen zijn -, ik stelde me voor dat ik zo ver noordelijk, zo dicht bij de noordpool, in een land aan zee, wat handig was als ik nog een keer zou moeten vluchten, voorgoed bevrijd zou zijn van Noord-Afrika, van de blikken van de mannen. Net als in Marokko maakte de zon in Bergen de zee het hof. Maar het was niet dezelfde zon en niet dezelfde zee. Hier brachten ze blonde mensen met een lichte huid voort, meisjes die ondanks het klimaat allesbehalve koudwatervress hadden. De zon was niet agressief, verhitte hart en bloed niet meer dan de vlammen van de kaarsen in de houten kerkjes die in het land van de fjorden staan. In Bergen werden geen schapen op straat gekeeld, een vrouw kon er haar gezicht en haar blote armen tonen zonder ander risico dan een longontsteking op te lopen; een vrouw mocht een blik weerstaan, haar haren los laten hangen, glimlachen.

Ik wist dat ik het Noors met die ø’s, doorboord als de appel van Wilhelm Tell, nooit zou begrijpen, en ik vond het rustgevend dat ik niets begreep. Ik weet niet zeker of iemand mij, als het donker was geworden – maar het kwam voor dat de nacht niet de moeite nam om te vallen aangezien de dag was vergeten aan te breken-, ik weet niet zeker of iemand zou kunnen zweren dat hij mij tussen al die winkelende mensen in Bergen gezien heeft. Verrukt versmolt ik met dit vlekkeloze universum dat door de oude panden van de hanzekooplieden met hun levendige kleuren en puntgevels werd opgevrolijkt.

uit: breekbaar lichaam – Éric Fottorino, Wereldbibliotheek Amsterdam, 2001; vertaling Alfred Engelander en Anna Sikora

eric-fottorino;rtl.frbron beeld: rtl.fr

Éric Fottorino (1960, Nice, Fr)

Bijna iedere dag muziek: Leo Kottke

Aanleiding: een overzicht van wat genoemd wordt: American Primitive Guitar. Een term die van toepassing is op het werk van gitarist John Fahey (1939-2001, Takoma Park, USA). Fahey zong zich los van het traditionele gitaarspel door vooral te fingerpicken en zijn gitaar op andere wijzen te stemmen dan gebruikelijk. Dat leverde nieuwe gitaarmuziek op. Fahey was geworteld in de blues, maar liet zich beïnvloeden door folk, Indiase raga’s, klassiek en avant-garde. En dat allemaal in de jaren 50, vorige eeuw. Fahey’s opvallende gitaarspel kreeg veel volgers.

Mijn held werd Leo Kottke (1945, Athens, USA), die de 6- en 12-snarige gitaar hanteerde alsof de duivel zelf aan het werk was. Wie Kottke hoort spelen denkt aan meerdere personen of overdubs, maar nee, alles uit een persoon! En met een snelheid die buitenaards klinkt. Zijn eerste elpee werd opgenomen in 3 en een half uur tijd en liet composities horen, die mijn oren niet wilden geloven. Wie Kottke live aan het werk gezien heeft, weet dat de man niet alleen prachtig speelt maar tevens enorm humoristisch is. En oh ja, hij zingt ook wel eens. Dat stemgeluid noemt hij zelf: ‘een gans die scheten laat op een benauwde dag.’ Kottke doet zichzelf tekort; het klinkt apart maar niet slecht. Oordeel zelf: