De fictieve God probeert te scheppen

Martin_Michael_Driessen; bruzz.befoto: Hollandse Hoogte; bron beeld: bruzz.be

Op de hielen heet de bundel opstellen over Nederlandse en Vlaamse literatuur. Samenstellers zijn Jos Muijres en Esther Op de Beek. Het gaat om colleges die op de Radboud Universiteit in Nijmegen werden gegeven en romans die daar werden besproken. Over recente Vlaamse en Nederlandse literatuur.

Zoals Vader van God van schrijver Martin Michael Driessen. De kern van dat boek zijn de twee hoofdrollen die zijn weggelegd voor Jezus en zijn aardse vader Jozef. De Jezus in kwestie is in feite de God uit de titel. God besloot zijn hemelse leven op te geven en dat tijdelijk te verruilen voor een aards bestaan. Inclusief huishoudster Bartje en lievelingsduif Klara.

De roman volgt God, ergens aan het begin der tijden. Hij doet een poging tot scheppen. Een vijftal Keltische druïden geeft acte de présence en God aanschouwt het toneel:

Lange tijd stond hij daar, totdat beide zonnen opgingen en met hun stralen zijn borst en rug verlichtten, zijn hoofd met de wapperende haren en wenkbrauwen genegen, en de eerste traan viel op de aarde. De eerste – maar niet de laatste – religie was geboren uit Ontroering door Schoonheid.

Gods huishoudster meende: Dat met die Kelten, dat wordt volgens mij niets, meneer Adonai. Ontroering en gevoelens, daarop kan men toch geen godsdienst bouwen. Dat kan niet goed gaan, op den duur.

Afwachten, zei God bondig, en Hij boog zich weer over zijn terrarium.

Bovendien hebben ze ontzettend rode haren. Soms begrijp ik U echt. niet.

De schepping van de Kelt leidde inderdaad tot helemaal niets. Tot diep in de avond van die zo hoopvol begonnen dag zat God over zijn schepping gebogen en zag met lede ogen waartoe de vrije wil kon leiden: een saga van hartstochtelijke familietwisten, incest en verraad, van zingende helden die met bronzen zwaarden op aarden ringwallen stonden of hun eigen paleizen in brand staken met al hun gasten erin. Er werden weliswaar nog enige tijd grote stenen naar Stonehenge gesleept maar daarna dwaalde de kleine populatie met sikkeltjes in de hand langs de westkusten en sneed maretakken af bij volle maan. Bedroefd dekte God zijn terrarium af en mompelde tegen zichzelf dat morgen ook een dag was.

uit: vader van God – Martin Michael Driessen, Wereldbibliotheek Amsterdam, 2012 

Martin Michael Driessen (1954, Bloemendaal)

De djinn en de immigrant

djinns; hmv.comBelaagd door djinns; bron beeld: store.hmv.com

Een djinn is een bovennatuurlijk onzichtbaar wezen, dat volgens sommige islamitische geleerden bezit kan nemen van mensen en ze van hun vrije wil kan ontdoen. Samen met mensen en engelen zijn djinns volgens de Koran de drie levensvormen met een bewustzijn gemaakt door Allah, aldus Wikipedia.

Ahmed met zijn scheve mond, die in het bed onder het jouwe slaapt, beweert dat in de grotten onder het Oppiopark vele djinns wonen. Hij heeft ze zelf meer dan eens gezien. In het holst van de nacht kruipen ze uit hun spleten en gaan ze op jacht. Hij heeft licht zien flakkeren in de holtes onder de ruïnes. Stemmen heeft hij gehoord, van klagende vrouwen die niet kunnen rusten omdat hun mannen en zonen zijn vermoord, en van kinderen die hun ouders zoeken. Het noodlot heeft niet meer nodig dan één ogenblik om oude vrouwen en zelfs kinderen in wraakzuchtige djinns te veranderen.

(..) Djinns verschijnen midden in de nacht. Daarvoor heeft hij je vaak gewaarschuwd. Als je dan lang genoeg lang in een vlam staart, net zo lang tot je bijna verblind bent, dan zie je uiteindelijk in het midden van de vlam een kleine grillige figuur dansen. Dat is de djinn! Het rijk van de djinns bevindt zich in het hart van de zon. Het vuur op aarde verspreidt ze. In het withete licht van de spattende vonken worden ze geboren. Hun pupillen gloeien met de donkerte van brandende kolen. Hun kleren zijn rood als gesmolten lava. Staar nooit naar de djinn die je per ongeluk in een vlam ontwaart, want dan zal hij zich een weg tot in je hart branden! Overal zijn ze aanwezig, ze flikkeren en buitelen over elkaar als vallende sterren. Djinns zijn de bron van alle kwaad.

(..) Je hebt nog nooit een leeuw horen grommen of jagen. Maar toch lijkt dit het geraas van een ander wezen. Dit moet een djinn zijn! Natuurlijk, het is een van de djinns, een demon die naar zijn menselijke prooi zoekt! Je versteent, in je hand klem je de barnstenen amulet die je moeder je voor de reis heeft meegegeven. Neem dit, heeft ze gezegd terwijl ze een leren koordje om je nek knoopte, en doe het nooit meer af. Het zal je overal tegen het boze oog beschermen. Je drukt de steen zo hard tussen je vingers dat je nagels wit worden. Je sluit je ogen. Je moet de djinn nooit aankijken, want dan neemt hij voor eeuwig bezit van je.

(..) Een hele tijd blijf je onbeweeglijk liggen in het gras, tot je weer normaal kunt ademen. Je stelt jezelf gerust: de djinn heeft zijn prooi gehad. Hij zal niet onmiddellijk terugkomen. Naast de angst voel je ook triomf. Je hebt de ontmoeting met een djinn overleefd! Dus het was waar wat Ahmed had gezegd. In de Tuin van de Sultan van Rome wonen djinns. Je hebt hem zelf gezien en gehoord, van heel dichtbij. Straks moet je het aan Dalil vertellen, en aan Ahmed. Ze zullen je koelbloedigheid bewonderen.

(..) Ineens weet je dat het niet de angst voor Dalils woede is die je wegdrijft. Je wilt niet zoals Dalil worden, of zoals zijn slaaf Ahmed. Jij bent anders. Anders dan zij, anders dan de jongens op de kamer. Je bent Dalils Pikolo niet meer, je hebt een eigen naam. Je wilt je niet aanpassen aan het leven in deze stad. Je wilt niet wonen op een plek die van je vraagt onzichtbaar te zijn. Waar de mensen je het liefst wegdenken. Je leest het in de blik van de vrouwen die je lijken uit te dagen zonder je echt op te merken, en in de gezichten van de mannen die niet weten wat gastvrijheid is. Hiun blikken tonen de vanzelfsprekendheid van mensen die in een rijk land zijn geboren. Een zelfzuchtige onverschilligheid jegens al wie anders is. Wie arm is, moet wel dom zijn, zie je ze denken, en wie jong is en rozen verkoopt of auto’s wast, kan zeker niets beters.

(..) De ergste djinns zijn die die het kwaad in de wereld brengen. Dat zijn de djinns die in onszelf leven. Die komen niet van buiten uit de wereld van de vlammen en vonken, maar uit het slechte hart van mensen waar zij niet uit te roeien zijn. Aan die djinns wil je ontsnappen.

uit: de tuin van de sultan van Rome – Louise O. Fresco, Prometheus Amsterdam, 2005

De vrije wil in Slachthuis 5

barnsteen_met_insecten

Insecten in barnsteen, bron: Wikipedia

‘Waar ben ik?’ zei Billy Pilgrim.

‘U zit weer gevangen in een klodder barnsteen, meneer Pilgrim. We zijn precies waar we op dit moment horen te zijn – driehonderd miljoen mijl van de aarde, op weg naar een tijdkronkel waardoor we er slechts uren over zullen doen om op Tralfamadore te komen, in plaats van eeuwen.’

‘Maar hoe – hoe ben ik hier terechtgekomen?’

‘Dat zou alleen een andere Aardling u kunnen uitleggen. Aardlingen zijn enthousiaste uitleggers, ze verklaren waarom deze gebeurtenis in elkaar zit zoals hij in elkaar zit, hoe andere gebeurtenissen tot stand komen of vermeden kunnen worden. Ik ben een Tralfamadoriër en ik zie de ganse eeuwigheid zoals u een bergketen van de Rocky Mountains zou zien. Eeuwigheid is eeuwigheid. Hij verandert niet. Hij leent zich niet voor waarschuwingen of verklaringen. Hij bestaat. Bekijk hem moment voor moment en dan zult u zien dat wij allemaal, zoals ik eerder al zei, insecten in barnsteen zijn.’

‘U praat alsof u niet gelooft in de vrije wil,’ zei Billy Pilgrim.

‘Als ik niet zo’n langdurige studie gemaakt had van Aardlingen,’ zei de Tralfamadoriër, ‘zou ik geen idee hebben wat vrije wil betekende. Ik heb eenendertig  bewoonde planeten in het heelal bezocht en rapporten over honderd andere bestudeerd. De Aarde is de enige plaats waar over een vrije wil gesproken wordt.’

Uit: Slachthuis 5 – Kurt Vonnegut, Bodoni Baarn, 1970, vertaald door Else Hoog