Hans Makart: wereldberoemd en snel verdwenen

Hans Makart; decor2Hans Makart; decor4Hans Makart; decor6Hans Makart; decor8

De Oostenrijkse schilder Hans Makart (1840-1884) was tijdens zijn korte leven wereldberoemd in eigen land, Europa en de VS. Zijn overvloedige, academische schilderijen vonden gretig aftrek en zijn fan-schare was groot. Makart leefde een glamour-leven dat getuigde van bandeloosheid, wilde feesten en beeldschone vrouwen. Andy Warhol kon er een puntje aan zuigen!

Makart studeerde aan de Weense Academie voor de Kunsten en werd daar weggestuurd vanwege gebrek aan talent. Makart vertrok naar München en probeerde het daar aan de academie. Met name Carl Theodor von Piloty zag wel het talent. Makart maakte vervolgens reizen naar Londen, Parijs en Italië om zich te laten inspireren door de kunst aldaar. In 1869 vestigde hij zich weer in Wenen en werd professor aan de Academie die hem eerder wegstuurde. In de Oostenrijkse hoofdstad werd op staatskosten een groot atelier ingericht waar vervolgens atelierfeesten een begrip werden. Tijdgenoten Wagner en Liszt waren er regelmatig te gast. Makart werd een leidend figuur in de Weense kunstscene.

Zo snel als zijn ster rees, zo rapide was ook zijn teloorgang. Makart’s stijl was academisch. Hij schilderde grote taferelen met veel personages, allergorieën en portretten van de vele vrouwen die hem omringden. Enigszins nieuw aan zijn werk was de introductie van symbolische elementen. Uitbundig kleurgebruik en veel aandacht voor schoonheid zijn typische elementen van wat wel de Makart-stijl wordt genoemd. In Oostenrijk zou hij nog veel invloed krijgen op het werk van Klimt en Zatzka, de Sezession-kunstenaars. Door een snelle veranderende maatschappij en inzichten en wat kunst zou moeten zijn, verdween zijn kunst naar de achtergrond. Nu zouden wij zijn werk te uitbundig, te weelderig en wellicht kitscherig noemen. Zijn werk getuigt bovenal van een groot vakmanschap zoals uit bijgaande voorbeelden blijkt.

Hans Makart; decorDie FalknerinHans Makart; decor5Hans Makart; decor7

Bijna iedere dag muziek: Gabriel Fauré

Gabriel Fauré (1845-1924, Pamiers, Fr) was een Romantisch componist met een verfijnde stijl. Naast componist was hij organist en gaf muziekles in Parijs.

Fauré was er vroeg bij. Als kind speelde hij op het harmonium van een kleine kapel in het Zuidfranse Montgauzay. Een oude, blinde vrouw hoorde zijn spel, was onder de indruk en vertelde dat aan Gabriel’s vader. Hij stuurde de jonge Fauré naar Parijs om daar muziekles te nemen. Hij werd onderwezen als koormeester en leerde alle aspecten van kerkmuziek kennen. Hij speelde piano, orgel en volgde koorlessen. Fauré blonk uit en won prijzen.

Na school ging Gabriel werken in Rennes als organist. Daar werd hij een beetje baldadig. Kwam ’s morgens naar de mis in de kleren die hij nog had gedragen op het bal van de vorige avond. Tijdens de mis ging hij regelmatig naar buiten om een sigaretje te roken. Ook organiseerde hij ‘battles’ met andere organisten. Bedoeling was elkaar van de wijs te krijgen door van toonsoort te veranderen.

Op school had Fauré les gehad van Camille Saint-Saëns. Die daagde hem uit te gaan componeren. Hij gaf daarbij wat voorbeelden: Wagner, Liszt en Schumann. Gabriel zou een groot liefhebber worden van het werk van Wagner.

Als 26-jarige bewoog Fauré zich in Parijse muziekkringen. Daar maakte hij kennis met de moderne Franse muziek. Na zijn opleiding begon ook het componeren. Fauré’s stijl is verfijnd, subtiel, elegant, kleurrijk en lyrisch. Zijn muziek kenmerkt zich door een serene sfeer. Hij componeerde het liefst kamermuziek, pianostukken en liederen. Fauré geldt als bruggenbouwer tussen de Romantiek en de moderne klassieke muziek.

Bijna iedere dag muziek: Paul Dukas

In de popmuziek kennen we ze: de one-hit-wonders. De eendagsvliegen die met 1 song of nummer veel aandacht scoren, veel publiek trekken. Daarna werd het angstvallig stil. In de klassieke muziek is componist Paul Dukas een mooi voorbeeld van een one-hit-wonder. Zijn compositie De tovenaarsleerling reikte zelfs tot een Disney-verfilming.

Componisten zijn altijd dol geweest op sprookjes, legenden of sagen als inspiratiebron voor hun werk. Het meest aansprekende voorbeeld is De tovenaarsleerling  van Paul Dukas. Ik ken geen muziekstuk dat zo tot in de details een verhaal (van Goethe) vertelt. Dukas beschrijft de spannende avonturen van de bezemknecht met alle rijkdom aan klanken die het orkest ter beschikking heeft. De compositie is om die reden bij uitstek geschikt om de jeugd op speelse wijze kennis te laten maken met de klank van het symfonieorkest.

Voor zover mij bekend is van Dukas’ tovenaarsleerling geen ballet gemaakt terwijl het er buitengewoon geschikt voor is. De tijd was er in ieder geval rijp voor. Geld en fantasie genoeg. Het ene meesterlijke ballet na het andere ging in première. Alles begin twintigste eeuw. Toen de filmtechniek een beetje volwassen werd maakt Walt Disney zijn meesterlijke Fantasia waarin de compositie werd verwerkt. De tovenaarsleerling is een fantastisch stuk en voor Dukas uniek. Hoe kon het dat deze componist maar één stuk componeerde dat in alle opzichten gaaf is en een traditie van een halve eeuw symfonische gedichten afsluit van Liszt, Strauss, Franck, vele Russen en Fransen, componisten van wie je alle invloeden moeiteloos kunt traceren. Virtuoze orkestratie, harmonische vernieuwingen, alle impressionistische foefjes van die tijd. In niets doet het onder voor Stravinsky’s Vuurvogel dat pas tien jaar later wordt geschreven en waarvan we in het algemaan nog de beste fragmenten horen, verzameld in een suite. Maar voor Stravinsky was De vuurvogel het begin van een grote carrière. Dukas schreef maar één zo’n stuk. Een raadsel.

Uit: Een luie sprookjesverteller; uit: Het geluid van wolken – Paul Witteman, Balans Amsterdam, 2007

dukas, paul; pinterestbron foto: pinterest.cl

Paul Dukas (1865-1935, Parijs, Fr)

De (onregelmatige) dosis Nabokov

Uit: Bachmann

Bachmann liep altijd met snelle passen het toneel op, alsof hij ontsnapte aan een vijand – of gewoon aan opdringerige handen. Hij negeerde het publiek en haastte zich naar de piano. Dan boog hij zich over de ronde kruk en begon met tedere zorg aan de schijfvormige, houten zitting te draaien, om die tot op de millimeter nauwkeurig in de gewenste stand te brengen. Daarbij deed hij zacht en ernstig in drie talen een beroep op de kruk, onafgebroken zoete woordjes prevelend. Zo bleef hij een hele poos bezig. In Engeland was het publiek geroerd, in Frankrijk geamuseerd, in Duitsland geërgerd. Had Bachmann de juiste hoogte eenmaal gevonden, dan gaf hij de kruk een liefkozend tikje en ging zitten, met de zolen van zijn oude lakschoenen de pedalen zoekend. Vervolgens haalde hij een enorme, groezelige zakdoek te voorschijn, wiste daar heel zorgvuldig zijn handen mee af en inspecteerde onderwijl met een ondeugende en tegelijk timide glinstering in zijn ogen de voorste rij. Ten slotte bracht hij heel zacht zijn handen naar de toetsen. Maar plotseling begon er dan onder zijn ene oog een getergd spiertje te trekken en, klakkend met zijn tong, klom Bachmann weer van zijn kruk om nogmaals aan de zoetjes knerpende schijf te draaien.

Het is een beeldende beschrijving van een situatie (concertgebouw, pianist komt op, de zaal in afwachting en spanning), maar evenzeer een typering van een karakter. De pianist in kwestie voelt zich niet senang op het podium. Negeert het publiek en zoekt zijn heil in het detail dat goed moet zijn voor hij aan de slag kan. Woordjes prevelend om de situatie (podiumvrees?) te meesteren. Dan is er de groezelige zakdoek en zijn er de oude lakschoenen, ook hier: show don’t tell. Als lezer snap je dat hier een virtuoos met een tic opereert.

Bachmann weet dat zijn doen en laten effect heeft op zijn publiek: de ondeugende en tegelijk timide glinstering in zijn ogen getuigen daarvan.

Als lezer voel je de spanning en dan komt het: op het moment dat er gespeeld kan gaan worden, is er het trekkende oogspiertje, de klakkende tong en keren we terug naar het krukjes-ritueel. Nabokov speelt met mij als lezer een mooi spel: verwachting, spanning en de vraag: hoe gaat dit verder? Ondertussen leren we ook nog iets over het karakter van 1 van de hoofdpersonages in dit verhaal. Nabokov bedient mijn leeslust.

In dit verhaal voert Nabokov een verteller op, die ons bijpraat, terwijl de schrijver zelf ontbrekende informatie verschaft. Pianist Bachmann is een excentriekeling en onaangepast. In dit verhaal brengt Nabokov twee excentrieke figuren samen want het verhaal gaat over de pianist Bachmann en 1 van zijn bewonderaars, mevrouw Perov. Beiden onaangepast en dus tot elkaar veroordeeld. Bachmann heeft de zorg van mevrouw Perov nodig om zijn angsten te bezweren en om de nodige stabiliteit in zijn leven te verwerven. Dat het verhaal toch geen goed eind heeft, ligt in de lijn der ontwikkelingen. Maar de weg naar dat eind, is een lezenswaardige en toont waarom Nabokov een meester is. In de ruim 10 pagina’s die het korte verhaal beslaat, krijgen we een spannend, realistisch, karaktervol, kleurrijk, muzikaal en overtuigend verhaal voorgeschoteld. En zoals veel bij de Russisch-Amerikaanse schrijver heeft ook dit verhaal een link naar de werkelijkheid.

de pachmann, wikipedia.org

Het verhaal gaat dat Nabokov Bachmann heeft geschapen naar het voorbeeld van de Russisch-Duitse pianist Vladimir de Pachmann (1848 – 1933). Deze virtuoze vertolker van de werken van Chopin,  kende Liszt als 1 van zijn bewonderaars. Van De Pachmann was bekend dat hij last had van podiumvrees. Dat uitte zich in gepruts aan piano en kruk en het flirten met het publiek.

 

bron foto De Pachmann, wikipedia.org