Boontje liet zich inspireren door de stomme film

boontje; literatuurmuseum.nl

bron beeld: literatuurmuseum.nl

Dit stuk gaat over Louis Paul Boon (1912-1979), de Vlaamse-Belgische schrijver die de Nobelprijs misliep maar had verdiend. In de bundel interviews met hem: Een man zonder carrière legt Boontje, zoals hij zichzelf liet noemen, uit wat zijn bedoelingen waren met zijn schrijverij. Willem Roggeman noteerde het.

De Kapellekensbaan en andere heb ik dus geschreven om de mensen een boodschap te brengen om hen te verwittigen, dat was mijn doel. Maar aan de andere kant had ik ook het gevoel dat ik een artiest was en dat ik dat zo mooi mogelijk moest doen.

(..) Als je echt een goed boek wil maken, dan moet je rekening houden met honderd dingen: dat het in uw tijd past, dat de mensen die het lezen iets leren, dat ze ontvangen wat je mede te delen hebt, dat het voor uw tijd belangrijk is, dat het een waarschuwing is, maar meteen zit je ook met het probleem: ja, als die tijd voorbij is, moet ik zien dat dat boek boven de tijd uitgroeit en dat het binnen vijftig of honderd jaar nog altijd gelezen kan worden.

(..) Als ze De Kapellekensbaan lezen, zeggen ze Céline enzovoort, maar ik heb ook veel invloed van de stille film ondergaan, en toch ook veel van Multatuli.

Maar vooral de stomme film heeft mij beïnvloed, veel meer dan de literatuur. Met uw oom Maurice ging ik elke week toch twee, drie keer naar de cinema en dan zagen wij daar al die stille films, die in feite meesterwerken waren.

(..) De humor van Chaplin vind je terug in mijn werk. Die bittere humor uit bijvoorbeeld Moderne tijden. Hij begint daarin met een hoop schapen en daar middenin loopt een zwart schaap. Dat is maar één flits, één seconde en dan zie je die fabriek en zie je hem daartussen lopen. Maar dat beeld met dat éne zwarte schaap tussen die massa schapen, dergelijke dingen die dus filmisch weergegeven waren, die wou ik ook in mijn werk zo weergeven. Ik heb meer invloed gehad van de vroegere films dan van boeken.

chaplin; blogspot.com

uit: een man zonder carrière, gesprekken met Louis Paul Boon, Arbeiderspers Amsterdam, 1982; interview door Willem Roggeman

Pareltje: De handelaar in verledens

De wereld bezien door de ogen van een reptiel (in dit geval een gekko). De handelaar in verledens is een korte roman over wedergeboorte, waarheid en leugen. Schijnbaar lichtvoetig, maar rijk en gelaagd, uiteindelijk bijzonder wrang. Dit schrijft vertaler Harrie Lemmens over deze parel van de Angolese schrijver José Eduardo Agualusa (1960, Angola). En trekt de lijn van Borges naar de Angolees.

Want een pareltje is het. Plaats van handeling is een huis in Luanda, de hoofdstad van Angola. Een beperkt aantal hoofdpersonen maar wel types: een zwarte albino, een fraaie vrouw die als baby werd gemarteld, een man met een duister verleden. En een gekko die observeert en het verhaal vertelt.

Er is plaats voor dromen en reizen. Agualusa neemt ons net zo gemakkelijk mee van Angola naar Portugal of Brazilië. Het boek stipt het werk aan van de Portugese schrijver Eca de Queiroz (1845 – 1900, vergelijkbaar met onze Multatuli). De Queiroz was voor Agualusa een openbaring en heeft veel van zijn werk beïnvloed. Belangrijk is ook dat de hoofdpersoon handelt in verledens. De hoge bomen uit de Angolese maatschappij meten zich nieuwe verledens aan omdat de echte niet zo willen deugen. En er is een pistool. Kortom, door de lengte en de verteltrant (de stijl is eenvoudig en direct) een boek dat je in één adem uitleest en dat je in verbazing achterlaat.

Agualusa waagt zich in dit korte verhaal ook aan bespiegelingen. In onderstaand geval gaat het bijvoorbeeld over ons geheugen.

Het geheugen is een landschap gezien vanuit een rijdende trein. Je ziet het eerste daglicht gloren boven de acacia’s terwijl de vogels in de morgen pikken als in een vrucht. Je ziet, verder weg, een vredige rivier en de bomen daaromheen. Je ziet traag grazend vee, een koppel dat hand in hand holt, jongetjes die dansen rond een voetbal die glinstert in de zon (een andere zon). Je ziet ingeslapen meren waar eenden zwemmen, stromen met modderig water waar olifanten hun dorst lessen. Het zijn allemaal dingen die zich voor je ogen afspelen, je weet dat ze echt zijn, maar ze zijn ver weg, je kunt ze niet aanraken. Sommige zijn al zo ver weg, en de trein rijdt zo snel dat je niet eens zeker weet of ze er wel zijn geweest. Misschien heb je het gewoon gedroomd. Mijn geheugen laat me in de steek, zeg je dan, en het was de lucht die betrok. Dat is het gevoel dat ik krijg als ik denk aan mijn vorige bestaan. Ik herinner me losse feiten, zonder samenhang, fragmenten van een lange droom. Een vrouw op een feest, al tegen het eind, in die vage roes van sigaretten, drank en pure metafysische vermoeidheid, die mij bij de arm pakt en in mijn oor fluistert: ‘Weet u, over mijn leven zou je een roman kunnen schrijven, niet zomaar een roman, nee, een grote roman…’

aqualusa,

bron foto: papodecinema.com.br

José Eduardo Agualusa, (1960, Angola)

Uit: De Handelaar in verledens, Meulenhoff Amsterdam, 2007; vertaling Harrie Lemmens.

 

Nescio: ‘de wereld, die om mij lag’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Oude man met kat/Nescio van Tom Dorbeck

Nescio (pseudoniem van Jan Hendrik Frederik Grönloh, 1882 – 1961) schreef neoromantische verhalen, die deels doen denken aan de stijl van Multatuli. Zijn beroemdste verhalen vindt je in De Uitvreter, Titaantjes, Dichtertje en Mene Tekel. Het zijn de belevenissen van de hoofdpersoon en zijn vrienden Bavink, Bekker en Hoyer. Ze zijn vrienden en beoefenen de (levens)kunsten. Ze wonen in de grote stad (Amsterdam) maar bivakkeren veel en vaak in de omgeving. Ze hebben weinig tot geen geld, wonen in huizen die tochten en koud zijn.

De stijl doet gedateerd aan, maar heeft moderne kanten. De observaties zijn raak en de schilderingen van natuur en het innerlijk woelen mooi. Nescio produceert prachtige zinnen. Voorbeelden:

Wij waren zeer droevig om alle dingen die voorbijgegaan waren en om ons leven dat eindigen moest, als al deze dingen zouden doorgaan.

(..)

De heele wereld om ons heen blonk in ’t licht, de aarde gaf licht en zoo ver als onze oogen reikten was de wereld van ons, en verder.

(..)

Wij gingen uit om de wereld te veroveren; alleen Hoyer geloofde daar niet aan, die wist niet beter dan datti op den Zeeburgerdijk liep, bij de slachtplaats.

(..)

Groot was God dien middag en goedertieren. Door onze oogen kwam Zijn wereld naar binnen en leefde in onze hoofden. En onze gedachten gingen woordeloos uit over de wereld, ver over den gezichtseinder gingen zij. En zoo vloeiden de wereld en wij beurtelings in elkaar over. Bekker zei datti z’n hart voelde uitzetten en toen ik m’n oogen dicht deed, was ’t of m’n hoofd vol goud licht en blauw water was en wonderlijke rillingen gingen door m’n ruggemerg. Ik voelde daar de wereld, die om mij lag.

Uit: Mene Tekel – Nescio, Nijgh & Van Ditmar Den Haag, 1933