Kouwenaar Dicht: ik heb nooit

Ik heb nooit

Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit: / het zacht maken van stenen / het vuur maken uit water / het regen maken uit dorst

ondertussen beet de kou mij / was de zon een dag vol wespen / was het brood zout of zoet / en de nacht zwart naar behoren / of wit van onwetendheid

soms verwarde ik mij met mijn schaduw / zoals men het woord met het woord kan verwarren / het karkas met het lichaam / vaak waren de dag en de nacht eender gekleurd / en zonder tranen, en doof

maar nooit iets anders dan dit: / het zacht maken van stenen / het vuur maken uit water / het regen maken uit dorst

het regent ik drink ik heb dorst

uit: gedichten 1948-1978, Querido Amsterdam, 1982

Gerrit Kouwenaar (1923-2014, Amsterdam)

kouwenaar, gerrit' enframing.nlbron beeld: enframing.nl

De djinn en de immigrant

djinns; hmv.comBelaagd door djinns; bron beeld: store.hmv.com

Een djinn is een bovennatuurlijk onzichtbaar wezen, dat volgens sommige islamitische geleerden bezit kan nemen van mensen en ze van hun vrije wil kan ontdoen. Samen met mensen en engelen zijn djinns volgens de Koran de drie levensvormen met een bewustzijn gemaakt door Allah, aldus Wikipedia.

Ahmed met zijn scheve mond, die in het bed onder het jouwe slaapt, beweert dat in de grotten onder het Oppiopark vele djinns wonen. Hij heeft ze zelf meer dan eens gezien. In het holst van de nacht kruipen ze uit hun spleten en gaan ze op jacht. Hij heeft licht zien flakkeren in de holtes onder de ruïnes. Stemmen heeft hij gehoord, van klagende vrouwen die niet kunnen rusten omdat hun mannen en zonen zijn vermoord, en van kinderen die hun ouders zoeken. Het noodlot heeft niet meer nodig dan één ogenblik om oude vrouwen en zelfs kinderen in wraakzuchtige djinns te veranderen.

(..) Djinns verschijnen midden in de nacht. Daarvoor heeft hij je vaak gewaarschuwd. Als je dan lang genoeg lang in een vlam staart, net zo lang tot je bijna verblind bent, dan zie je uiteindelijk in het midden van de vlam een kleine grillige figuur dansen. Dat is de djinn! Het rijk van de djinns bevindt zich in het hart van de zon. Het vuur op aarde verspreidt ze. In het withete licht van de spattende vonken worden ze geboren. Hun pupillen gloeien met de donkerte van brandende kolen. Hun kleren zijn rood als gesmolten lava. Staar nooit naar de djinn die je per ongeluk in een vlam ontwaart, want dan zal hij zich een weg tot in je hart branden! Overal zijn ze aanwezig, ze flikkeren en buitelen over elkaar als vallende sterren. Djinns zijn de bron van alle kwaad.

(..) Je hebt nog nooit een leeuw horen grommen of jagen. Maar toch lijkt dit het geraas van een ander wezen. Dit moet een djinn zijn! Natuurlijk, het is een van de djinns, een demon die naar zijn menselijke prooi zoekt! Je versteent, in je hand klem je de barnstenen amulet die je moeder je voor de reis heeft meegegeven. Neem dit, heeft ze gezegd terwijl ze een leren koordje om je nek knoopte, en doe het nooit meer af. Het zal je overal tegen het boze oog beschermen. Je drukt de steen zo hard tussen je vingers dat je nagels wit worden. Je sluit je ogen. Je moet de djinn nooit aankijken, want dan neemt hij voor eeuwig bezit van je.

(..) Een hele tijd blijf je onbeweeglijk liggen in het gras, tot je weer normaal kunt ademen. Je stelt jezelf gerust: de djinn heeft zijn prooi gehad. Hij zal niet onmiddellijk terugkomen. Naast de angst voel je ook triomf. Je hebt de ontmoeting met een djinn overleefd! Dus het was waar wat Ahmed had gezegd. In de Tuin van de Sultan van Rome wonen djinns. Je hebt hem zelf gezien en gehoord, van heel dichtbij. Straks moet je het aan Dalil vertellen, en aan Ahmed. Ze zullen je koelbloedigheid bewonderen.

(..) Ineens weet je dat het niet de angst voor Dalils woede is die je wegdrijft. Je wilt niet zoals Dalil worden, of zoals zijn slaaf Ahmed. Jij bent anders. Anders dan zij, anders dan de jongens op de kamer. Je bent Dalils Pikolo niet meer, je hebt een eigen naam. Je wilt je niet aanpassen aan het leven in deze stad. Je wilt niet wonen op een plek die van je vraagt onzichtbaar te zijn. Waar de mensen je het liefst wegdenken. Je leest het in de blik van de vrouwen die je lijken uit te dagen zonder je echt op te merken, en in de gezichten van de mannen die niet weten wat gastvrijheid is. Hiun blikken tonen de vanzelfsprekendheid van mensen die in een rijk land zijn geboren. Een zelfzuchtige onverschilligheid jegens al wie anders is. Wie arm is, moet wel dom zijn, zie je ze denken, en wie jong is en rozen verkoopt of auto’s wast, kan zeker niets beters.

(..) De ergste djinns zijn die die het kwaad in de wereld brengen. Dat zijn de djinns die in onszelf leven. Die komen niet van buiten uit de wereld van de vlammen en vonken, maar uit het slechte hart van mensen waar zij niet uit te roeien zijn. Aan die djinns wil je ontsnappen.

uit: de tuin van de sultan van Rome – Louise O. Fresco, Prometheus Amsterdam, 2005

Dicht de dag

Vader van de paarden

Ik ken je. Nu al ken ik je. Zoals niemand / je ooit zal kennen, zo ken ik je – de spleetjes / van je ogen, alsof je ze dicht knijpt tegen / het geweld van de westerzon – de ijzeren

kracht van je benen die geen paard ongetemd / zal laten, van je pezen, je tanden, je lach. / Je sleurt me mee op de tocht van je adem / en als ik niet kan volgen, zul je me dragen.

Nu al draag je me, kan ik rusten in je armen. / Je zult ons allen dragen, het vuur in je / blik zal ons warmen. Vader zul je zijn

van de paarden, van het volk van de vlakte. / Ik voel het. Nu al voel ik het. Hoe jij mijn vader / bent, meer dan ik ooit je moeder zal zijn.

Uit: De gevoelige plaat, P Leuven, 2013

Hilde_Pinnoo; wikimedia.commons.orgbron beeld: commons.wikimedia.org

Hilde Pinnoo (1962, Brussel)

Een vooravond zoals het hoort

Een vooravond zoals het hoort. / Binnen is het niet minder aangenaam / dan buiten. Ik denk aan weinig,

aan niets in het bijzonder.

Weer wordt het nu. Het is nu al bijna / geen vooravond meer. Spoedig is het

donker: dan doe ik mijn bureaulamp / aan. Geweest – veertien dagen / na de langste dag. Nog genoeg / blanco papier. Later word ik / dronken dan vroeger.

Uit: Verzamelde gedichten, Bezige Bij Amsterdam, 2000

favery, hans; pzc.nlbron beeld: pzc.nl

Hans Favery (1933-1990, Paramaribo, Suriname)

Ken uw klassiekers: Vulcanus of Hephaestus

Tintoretto_-_Venus,_Mars,_and_Vulcan

Tintoretto schilderde Mars en Venus terwijl ze betrapt werden door Vulcanus.

De Romeinse Vulcanus is de evenknie van de Griekse god Hephaestus. Hij is de smidgod, maker van wapens maar ook van gouden en zilveren sieraden/voorwerpen. Hij was de god van het vuur en, samen met Minerva, de beschermgod van de ambachtslieden.

Vulcanus benoem ik hierbij ook tot de god van de mensen met een handicap, want hij had een kreupele voet en liep mank. Dat maakte Vulcanus tot een buitenstaander (zijn goden niet onberispelijk goddelijk? En van alle gemakken voorzien?). Hij zwoegde en zweette, werd behandeld als een boer maar gewaardeerd om zijn vakmanschap (niets menselijks was hem vreemd).

Vulcanus was geen graag geziene gast op Olympus vanwege zijn handicap. Dat leidde ertoe dat hij in zee gesmeten werd dor zijn vader Juno. Hij werd gered door de nimf Thesis. Een ander verhaal is dat hij door Jupiter verbannen werd. Vulcanus zocht zijn toevlucht op het eiland Lemnos, dat het centrum van zijn cultus werd.

Bekend werd Vulcanus vooral om de wraak die hij nam op zijn ontrouwe echtgenote Venus, die het aanlegde met Mars. Vulcanus ving het overspelige stel in een onzichtbaar net en toonde ze aan de andere goden.

De smidsen van Vulcanus kun je vinden onder vulkanen, zoals de Etna en de Vesuvius. Hij werd geholpen door cyclopen.

In afbeeldingen zie je Vulcanus vaak afgebeeld met Thesis die om wapens vraagt voor haar zoon Achilles. Of hij is in de weer met Venus en Cupido, die ook vragen om wapens voor hun zoon Aeneas. Hij was er maar druk mee.

Velázquez_-_La_Fragua_de_Vulcano

Velazquez schilderde de smidse waarin Vulcanus werkzaam was.

Venus_at_the_Forge_of_Vulcan,_Le_Nain

Le Nain liet zien hoe Venus Vulcanus benaderde in zijn smidse met het verzoek wapens te smeden voor haar zoon Aeneas.

 

(on)Zin: IJs (voor M.)

ijspegelarchitectuur

(foto: El Krommo, bron: hiveminer.com)

IJs

Voor M.

Zij kwam uit het sneeuwen van de lucht / Waar ijspegelarchitectuur / Barok hulde in een witte vacht. / Ik zag in haar pels haar koud gezicht, / Mijn lippen sprongen op vol vuur / Vanuit de haardstee in de hoek, / Waar ik gewacht had op mijn stoel. / Ik kuste hun hitte op haar vel / En zag hoe rood in wit ontlook. / Om mijn bezorgdheid schitterden / Haar lachende ogen met de pracht / Van het ijs, dat zij hier binnenbracht. / Die dag vergat ik tot vandaag. / Wat heeft herinnering verhinderd / In mij die, toen zij kwam, niet zag / De hartstocht van haar witte winter?

Stephen Spender (1909 – 1995), Brits

ongepubliceerd gedicht, vertaling Geert van Istendael