Woninglooze
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, / Nooit vond ik ergens anders onderdak; / Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak, / Een tent werd door den stormwind meegenomen.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, / Zoolang ik weet dat ik in wildernis, / In steppen, stad en woud dat onderkomen / Kan vinden, deert mij geen bekommernis.
Het zal lang duren, maar de tijd zal komen / Dat vóór den nacht mij de oude kracht ontbreekt / En tevergeefs om zachte woorden smeekt, / Wanneer ‘k weleer kon bouwen, en de aarde / Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de / Plek waar mijn graf in ’t donker openbreekt.
uit dichten over dichten, Nederlandse poëzie van de 19-de en 20-ste eeuw, Contact Amsterdam, 1994; samenstelling Arjan Peters en Atte Jongstra
J.Slauerhoff (1898-1936, Leeuwarden)
bron beeld: lc.nl