De blinde ziet als de regen valt

regen; groenerwonen.comRegen biedt de blinde de mogelijkheid een geluidsbeeld te vormen van zijn omgeving; bron beeld: groenerwonen.com

Regen helpt de blinde zicht te krijgen op hoe hij zijn omgeving hoort. Ik kom op deze stelling na het lezen van een essay van J. Bernlef (1937-2012) over het werk van kunstenaar Hans Giesen (1942)Dat werk biedt Bernlef de gelegenheid tot het maken van een zijpaadje; een mogelijkheid om iets aan de orde te brengen dat tot meer inzicht leidt en het essay ondersteunt in zijn stelling. Die stelling: met meer zintuigen dan alleen het oog, is er van kunst wellicht meer waar te nemen.

Bernlef las het boek Touching the rock (vertaald als: De dagen worden wel kouder maar niet korter) van de Brit John M. Hull (1935-2015). In dat boek beschrijft Hull zijn ervaringen nadat hij (na 45 jaar) blind werd. Hij had ziende herinneringen en ervaarde daarna een andere realiteit, die van het gehoor.

Uit Hulls boek krijg je een verbijsterend beeld van een andere, voor ons zienden, onkenbare werkelijkheid. De blinde verliest zijn gevoel voor plaats. Een plek bestaat nog slechts voorzover daar geluid wordt geproduceerd. Verdwijnt dat geluid dan verdwijnt ook de plek, of delen ervan. Ruisende wind tekent een rij populieren aan de overkant van een weg om ze met zijn verdwijnen weer mee te nemen. Een landschap is daarom nooit statisch maar een dynamisch, steeds veranderend geluidsbeeld. De buitenwereld bestaat niet als een constante, maar manifesteert zich plotseling, zonder vooraankondiging uit het niets, in de vorm van voorbijgaande geluiden of aanrakingen. Wereld en lichaam zijn niet langer geschieden door het oog dat, zoals Hull terecht opmerkt, niet alleen ruimte schept tussen persoon en wereld maar ook ‘vooruitziet‘, waardoor wij verschijnselen in de wereld ‘zien aankomen‘. De blinde die stilzit of -staat hoort hoe de wereld plotseling en uit vaak onverwachte hoek op hem afstormt en even plotseling weer in het niets verdwijnt. Omdat Hull lange tijd had kunnen zien, kon hij de geluiden moeiteloos in beelden omzetten. Zo beschrijft hij hoe regen de tuin rond zijn huis in kaart brengt:

Ik hoor de regen op het dak boven mij spetteren, hij druipt langs de muren rechts en links van mij, klatert op grondhoogte aan de linkerkant uit de regenpijp. Verder naar links bevindt zich een lichtere plek. Daar valt de regen bijna onhoorbaar op de bladeren van een grote struik. Aan mijn rechterzijde trommelt hij met een dieper en constanter geluid op het gazon. Ik kan zelfs de omtrekken van het gazon, dat aan de rechterkant omhoog loopt, onderscheiden. Het geluid van de regen is anders en tekent de welving voor mij uit. Nog verder naar rechts hoor ik de regen op het hek dat ons perceel van dat van de buren scheidt. Voor mij uit worden de omtrekken van het pad en de tegels uitgetekend, helemaal tot aan het tuinhek. Hier raakt de regen het beton, daar spat hij in net gevormde plasjes uiteen. Hier en daar ontstaat een watervalletje waar de regen van trede naar trede druipt. Het regengeluid op het pad verschilt sterk van het trommelende geluid op het gazon rechts, en dat verschilt op zijn beurt weer van het gesmoorde, zware en doorweekte gevoel van de grote struik aan de linkerkant. Verderop zijn de geluiden minder gedetailleerd.

uit: een gebaar van verf; uit: de losse pols – J. Bernlef, Querido Amsterdam, 1998

Plaats een reactie