Joseph Roth beschrijft de twee levens van de mens

roth joseph, nd.nlbron foto: nd.nl

Vlucht zonder einde wordt door lezers genoemd als de meest persoonlijke (lees: autobiografische) roman van Habsbruger Joseph Roth. Roth leefde in het oostelijk deel van het Habsburgse Rijk, was joods en zag de bestaande wereld langzaam maar zeker ineenstorten. Eerst door de Eerste Wereldoorlog waarin hij als soldaat diende, daarna het uiteenvallen van midden-Europa en de opkomst van Nazi-Duitsland. Roth zelf ontvluchtte zijn geboorteland, werkte als journalist (o.a. in Oostende en Amsterdam) en stierf in armoede, beroofd van veel illusies.

In Vlucht zonder einde volgen we Franz Tunda. Hij streed in het keizerlijk leger, wordt krijgsgevangen gemaakt, vlucht, komt in de chaotische sferen van de Russische Revolutie terecht en begint aan een ware odyssee door Europa. Tunda ontmoet een aantal vrouwen met bijzondere karakters. Karakters en situaties zijn bij Roth in goede handen. Daarvan het volgende voorbeeld:

Van de mensen die ik zie, werkt er niemand, behalve de fabrikanten, zelfs de zakenlieden werken niet. Ik heb de indruk dat de mensen met hun voeten nog op de aarde staan, hun hele onderlichaam is aards, maar vanaf hun handen naar boven leven ze niet meer in aardse luchtlagen. Iedereen bestaat uit twee helften. Ieders bovenste helft schaamt zich voor de onderste. Iedereen beschouwt zijn handen als betere lichaamsdelen dan zijn voeten. De mensen hebben twee levens. Eten, drinken en beminnen worden verricht door de onderste, minderwaardige delen, het beroep door de bovenste.

Als Georg dirigeert, is hij een andere Georg dan degene die met zijn kleine aanbidsters slaapt. Gisteren vertelde een dame me dat ze naar de bioscoop was geweest en dat het niet veel had gescheeld of ze had haar gezicht bedekt. Ze ging alleen met het onderste, minderwaardige deel van haar lichaam naar de bioscoop, ze bekeek de film met een paar vulgaire, voor lage doeleinden te gebruiken ogen, waarover ze beschikt als over een toneelkijker of een lorgnon. Ik sliep met een vrouw die me na een uur wakker maakte om te vragen of mijn geestelijke liefde voor haar wel overeenstemde met mijn lichamenlijke prestatievermogen. Want zonder iets geestelijks zou ze zich ‘bezoedeld’ voelen. Ik moest me heel vlug aankleden en terwijl ik onder het bed naar mijn weggerolde hemdsknoop zocht, legde ik haar uit dat mijn geest altijd woonde in de lichaamsdelen die ik nodig had voor het verrichten van een of andere aktiviteit. Dus als ik ging wandelen in mijn voeten enzovoort.

‘Je bent een cynicus,’ zei de vrouw.

Uit: Vlucht zonder einde, LJ Veen Klassiek Amsterdam, 2014; vertaling Elly schippers

Joseph Roth (1894-1939, Brody, Oekraïne)

Plaats een reactie